Financiën publiceert voorstel wijziging kleineondernemersregeling

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Het ministerie van Financiën heeft een voorstel tot wijziging van de kleineondernemersregeling in de omzetbelasting ter consultatie gelegd. De huidige regeling geldt voor natuurlijke personen die op jaarbasis minder dan € 1.883 aan btw verschuldigd zijn.

De voorgestelde regeling wordt ruimer, omdat deze ook gaat gelden voor andere ondernemers dan natuurlijke personen, zoals bv’s, stichtingen en verenigingen. Daarnaast wordt de jaaromzet van de ondernemer het uitgangspunt voor de regeling in plaats van de per saldo verschuldigde btw. Ondernemers die de nieuwe regeling toepassen brengen geen omzetbelasting in rekening aan hun afnemers en zijn ontheven van het doen van btw-aangifte en van de bijhorende administratieve verplichtingen. De nieuwe regeling is gebaseerd op de in de btw-richtlijn 2006 opgenomen vrijstellingsregeling. Het is de bedoeling dat de nieuwe regeling op 1 januari 2020 in werking treedt.

Belangstellenden kunnen tot 1 mei 2018 reageren op het voorstel op www.overheid.nl.

Afschaffing dividendbelasting wordt niet uitgesteld

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De minister van Financiën heeft in antwoord op Kamervragen gezegd dat het kabinet geen aanleiding ziet om het wetsvoorstel ter afschaffing van de dividendbelasting uit te stellen. De afschaffing is voorzien per 1 januari 2020. Op dezelfde datum moet een bronbelasting op uitgaande dividendstromen naar landen met zeer lage belastingen en in misbruiksituaties worden ingevoerd. Het wetsvoorstel zal op Prinsjesdag 2018 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Voor het antwoord op de vraag wat het kabinet gaat doen om het mkb te compenseren voor de verhoging van het tarief in box 2, verhoging van het lage btw-tarief en het niet uitbreiden van het tariefopstapje in de vennootschapsbelasting verwijst de minister naar de beantwoording door de minister-president van eerdere vragen. De premier wees op de voorgenomen verkorting van de verplichte loondoorbetaling bij ziekte voor kleine werkgevers naar 1 jaar en de stapsgewijze verlaging van het Vpb-tarief in de jaren 2019, 2020 en 2021. De verhoging van het box-2 tarief ziet het kabinet als een compensatie van de tariefsverlaging in de Vpb om arbitrage met box 1 te voorkomen.

Kabinetsreactie evaluatie werkkostenregeling

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De werkkostenregeling (WKR) is het systeem voor de behandeling van vergoedingen en verstrekkingen in de loonbelasting. Het systeem bestaat uit een aantal gerichte vrijstellingen en nihilwaarderingen en een vrije ruimte. Vergoedingen en verstrekkingen, waarop een gerichte vrijstelling van toepassing is, blijven onbelast zolang zij het vrijgestelde bedrag niet overschrijden. Voor bepaalde vormen van loon in natura, zoals werkplekvoorzieningen en werkkleding, geldt een nihilwaardering. De werkgever kan vergoedingen en verstrekkingen, waarvoor geen gerichte vrijstelling of nihilwaardering geldt, onder de vrije ruimte van 1,2% van de fiscale loonsom brengen. Zolang de vrije ruimte niet wordt overschreden zijn deze vergoedingen en verstrekkingen onbelast. Komen deze vergoedingen en verstrekkingen uit boven de vrije ruimte, dan valt het meerdere onder een eindheffing van 80%. De eindheffing is voor rekening van de werkgever. De werkkostenregeling is in 2011 ingevoerd en is sinds 2015 verplicht.

Er heeft een evaluatie van de werkkostenregeling plaatsgevonden. De staatssecretaris heeft de kabinetsreactie op de evaluatie naar de Tweede Kamer gestuurd. Uit de evaluatie blijkt dat werkgevers de beoogde administratieve lastenverlichting niet ervaren. Voor een deel komt dat doordat werkgevers zich sinds de invoering van de WKR meer bewust zijn van de manier waarop vergoedingen en verstrekkingen moeten worden geadministreerd. De WKR is in de praktijk te complex geworden. Opvallende uitkomst van de evaluatie is dat noch de Belastingdienst noch de advieswereld voorstander is van herinvoering van het oude stelsel van vergoedingen en verstrekkingen. Wel zou omwille van de eenvoud het aantal gerichte vrijstellingen verminderd kunnen worden in ruil voor een grotere vrije ruimte. Overschrijdingen van de vrije ruimte worden met name door personeelsfeesten en bedrijfsjubilea veroorzaakt.

Kabinetsreactie
Benutting vrije ruimte
Werkgevers proberen zo veel mogelijk de gerichte vrijstellingen en nihilwaarderingen te benutten voordat zij een vergoeding of verstrekking onder de vrije ruimte brengen. Dat kan bijdragen aan de ervaren complexiteit van de regeling.

Administratieve lasten
Het kabinet ziet mogelijkheden om de WKR op enkele punten te vereenvoudigen.

Vrije ruimte
Aangezien het merendeel van de werkgevers geen eindheffing binnen de WKR betaalt, ziet het kabinet geen aanleiding om de regeling budgettair te verruimen. Dat betekent dat een toename van de gerichte vrijstellingen zal worden gecompenseerd door een verkleining van de vrije ruimte.

Noodzakelijkheidscriterium
Het noodzakelijkheidscriterium werkt naar behoren. De evaluatie geeft geen aanleiding voor uitbreiding van de toepassing.

Knelpunten
Het als onlogisch ervaren onderscheid tussen verstrekkingen op en buiten de werkplek kan opgelost worden door deze ook buiten de werkplek gericht vrij te stellen. Dat onderscheid geldt voor parkeerplaatsen en personeelsfeesten. Vanwege de budgettaire neutraliteit zou dit tot een beperking van de vrije ruimte leiden. Het kabinet is daar geen voorstander van.

Verrekening negatief verlofdagensaldo

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Wanneer een werknemer bij het einde van zijn dienstbetrekking een tegoed aan verlofdagen heeft, dan moet de werkgever tot uitbetaling daarvan overgaan. Heeft de werknemer aan het einde van zijn dienstbetrekking een negatief saldo aan verlofdagen omdat hij meer dagen heeft opgenomen dan waar hij recht op had, dan heeft de werkgever recht op vergoeding door de werknemer van de teveel opgenomen verlofdagen. De werkgever kan de vergoeding verrekenen met nog uit te betalen salaris.

Verlofdagen worden gedurende het jaar tijdsevenredig opgebouwd. Wanneer een tegoed aan verlofdagen tot uitbetaling in geld leidt staan de verlofdagen gelijk aan gewoon loon. Voordat aanspraak kan worden gemaakt op deze vorm van loon zal daarvoor eerst gedurende een tijdsevenredige periode arbeid moeten worden verricht. Worden verlofdagen opgenomen voordat ze zijn opgebouwd dan is sprake van een voorschot op loon. Gaat een werknemer vervolgens uit dienst met een negatief verlofdagensaldo, dan is sprake van onverschuldigd betaald loon. De werkgever kan de tegenwaarde van de teveel opgenomen verlofdagen bij het einde van het dienstverband terugvorderen van de werknemer. Dit is alleen anders als terugvordering in strijd met eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn.

Overgangsregeling bijtellingspercentage

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De standaardbijtelling voor het privégebruik van een auto van de zaak is per 1 januari 2017 verlaagd van 25% naar 22%. Op grond van overgangsrecht geldt voor auto’s met een datum van eerste toelating van uiterlijk 31 december 2016 ook na 1 januari 2017 een bijtelling van 25%. Over de vraag of de overgangsregeling een verboden vorm van ongelijke behandeling is of een inbreuk op het recht van ongestoord genot van eigendom is een procedure aanhangig bij de Hoge Raad. De Advocaat-generaal (A-G)bij de Hoge Raad heeft een conclusie aan deze zaak gewijd.

Eerder in de procedure heeft de rechtbank geoordeeld dat het gelijkheidsbeginsel door de overgangsregeling niet is geschonden. De wetgever had redelijke gronden voor de invoering van de overgangsregeling. Auto’s zijn zuiniger geworden en de overgangsregeling komt volgens de rechtbank de uitvoerbaarheid van de regeling ten goede. Evenmin is sprake van een ongeoorloofde inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom. De wetgever heeft een grote beoordelingsvrijheid bij de keuze om al dan niet een overgangsregeling in te stellen. De regering heeft meerdere gronden aangevoerd om de keuze voor de overgangsregeling te onderbouwen. Dat de regeling elke redelijke grond mist blijkt volgens de A-G niet uit het door de werknemer aangevoerde.
Het mislopen van het voordeel van een lagere bijtelling kan volgens de A-G niet als een buitensporige last worden aangemerkt. De conclusie van de A-G strekt tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Denk aan uw suppletieaangifte

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Denk aan uw suppletieaangifte

Als bij het opstellen van uw jaarstukken blijkt dat u over 2017 te weinig (of te veel) btw heeft aangegeven, dan bent u verplicht om een suppletieaangifte in te dienen. Waar moet u bij deze suppletie rekening mee houden?

Btw-correctie

Van u als btw-ondernemer wordt verwacht dat u iedere maand, ieder kwartaal of jaarlijks een btw-aangifte indient. Blijkt bij het opstellen van uw jaarstukken echter dat u te veel of juist te weinig btw heeft aangegeven in uw btw-aangifte, dan is het van belang dat u zo spoedig mogelijk een suppletieaangifte indient. Let op:  als u in de afgelopen vijf jaar te veel of te weinig btw heeft aangegeven, bent u sinds 2012 verplicht om dit aan de belastingdienst te melden.

Suppletieaangifte

Digitaal
De btw-correctie moet door u doorgegeven worden met een suppletieaangifte. Vanaf 1 januari 2018 kan deze correctie op de btw-aangifte alleen nog maar digitaal ingediend worden. Dit doet u via de website van de belastingdienst of u maakt gebruik van uw eigen softwarepakket of van het softwarepakket van uw adviseur.

Naheffingsaanslag
Als u de suppletieaangifte heeft ingediend, moet u de verschuldigde btw nog niet betalen. U moet hiermee wachten tot de belastingdienst u een naheffingsaanslag heeft gestuurd.

Kleine correctie
Niet alle correcties hoeft u door te geven met een suppletie. Gaat het namelijk om een correctie van
€ 1.000 of minder, dan hoeft u geen suppletieaangifte in te dienen. De correctie mag dan verwerkt worden in de eerstvolgende btw-aangifte. De belastingdienst zal de correcties dan meenemen in de reguliere aangifteprocedure.

Teruggaafbeschikking
Heeft u te veel btw afgedragen, dan ontvangt u van de belastingdienst een teruggaafbeschikking.
Het te ontvangen bedrag wordt aan u overgemaakt of wordt verrekend met nog openstaande belastingschulden. In sommige gevallen ontvangt u ook belastingrente over de teruggaaf.

Hoe zit het met eventuele boetes?

Vergrijpboete
Heeft u te weinig btw afgedragen en dient u geen suppletieaangifte in, dan loopt u het risico dat de belastingdienst een vergrijpboete oplegt. Deze boete kan oplopen tot maximaal 100% van de te weinig afgedragen btw.

Verzuimboete
Als u wel een suppletieaangifte indient, kan de belastingdienst een verzuimboete opleggen. Deze verzuimboete bedraagt 5% van het btw-bedrag dat betaald had moeten worden, met een maximum van € 5.278. Tip: er wordt echter geen verzuimboete opgelegd als het te betalen btw-bedrag lager is dan € 20.000 of minder bedraagt dan 10% van het te betalen btw-bedrag over het boekjaar.

Voorkom dat u rente moet betalen

Belastingrente
Als er te weinig btw is afgedragen, bent u naast de eventuele vergrijp- of verzuimboete ook belastingrente verschuldigd over de nog af te dragen btw.
Deze belastingrente bedraagt momenteel 4%.

Voor 1 april 2018
Heeft u over het jaar 2017 te weinig btw afgedragen, dan bent u geen belastingrente verschuldigd als u de suppletieaangifte voor 1 april 2018 indient bij de belastingdienst. Het loont dus om nog deze maand uw suppletieaangifte in te dienen.

Als blijkt dat u over 2017 te weinig btw heeft afgedragen, dan bent u verplicht een suppletieaangifte in te dienen. Door deze suppletie voor 1 april 2018 digitaal in te dienen, voorkomt u dat u 4% belastingrente moet betalen. Een correctie van € 1.000 of minder mag u verwerken in de reguliere btw-aangifte.

Heeft u nog vragen, neem dan contact met ons op (013-5340001).

 

Kamerbrief evaluatie verevening pensioenrechten bij scheiding

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de tweede evaluatie van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps) naar de Tweede Kamer gestuurd. Naar aanleiding van de evaluatie kondigt de minister aan dat hij in de loop van volgend jaar een wetsvoorstel zal indienen om de Wvps en de Pensioenwet op een aantal punten te wijzigen.

Voorgestelde wijzigingen
De huidige standaardmethode van verevening wordt vervangen door conversie. De ex-partners verkrijgen door conversie een zelfstandig recht op het hen toekomende deel van het ouderdomspensioen van de ander. De standaard voor het uitbetalen via de pensioenuitvoerder wordt aangepast van “nee, tenzij u een formulier toestuurt” in “ja, tenzij u aangeeft dat u het pensioen niet of anders wilt verdelen”. In verband met de aanpassing van het wettelijk stelsel van de gemeenschap van goederen per 1 januari 2018 wordt de periode waarover het bijzonder partnerpensioen wordt toegekend verkort tot de huwelijkse periode. Op dat punt moet de Pensioenwet worden gewijzigd. De werkingssfeer van de Wvps wordt overigens niet uitgebreid tot ongehuwd samenwonenden.

De Wvps
De Wvps heeft alleen betrekking op gehuwden en geregistreerde partners, niet op ongehuwd samenwonenden. Op grond van de Wvps hebben partners bij een scheiding ieder recht op de helft van het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd. Standaard komt door verevening vanaf de pensioeningangsdatum een deel van het ouderdomspensioen ten goede aan de ex-partner. De pensioenuitvoerder regelt de uitbetaling als de ex-partners binnen twee jaar na de scheiding een verzoek daartoe hebben doorgeven. Gebeurt dat niet of te laat, dan zullen de ex-partners te zijner tijd zelf uitbetaling moeten claimen bij de ander. Ex-partners kunnen afwijkende afspraken maken over het pensioen. Een van de mogelijkheden is de omzetting op het moment van scheiding van het deel van het ouderdomspensioen van de andere partner in een zelfstandige aanspraak (conversie).

Plannen regeerakkoord slecht voor mkb

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

In een brief aan de bewindslieden van Financiën hebben vier organisaties van accountants en belastingadviseurs erop gewezen dat maatregelen die in het regeerakkoord zijn opgenomen niet gunstig zijn voor het mkb. Gedoeld wordt op maatregelen die de IB-ondernemer en de dga met zijn bv treffen. Door de aangekondigde invoering van een tweeschijvenstelsel in 2021 gaan werknemers erop vooruit. Dat voordeel geldt ook voor de IB-ondernemer, maar dit wordt verminderd doordat de mkb-winstvrijstelling dan tegen het laagste belastingtarief in aftrek wordt gebracht. Het voordeel van de aangekondigde verlaging van het Vpb-tarief wordt gecompenseerd door een verhoging van het tarief in box 2 van de inkomstenbelasting. Die verhoging geldt ook voor eerder behaalde winsten wanneer zij in 2020 of later worden uitgekeerd.

De organisaties merken op dat het regeerakkoord ook enkele maatregelen omvat die de bv, en daarmee de dga, treffen en de IB-ondernemer ontzien. Het gaat om de beperking van de afschrijving op gebouwen in eigen gebruik tot op 100% van de WOZ-waarde en de verkorting van de voorwaartse verliesverrekening tot zes jaren. Er is nu al een verschil in achterwaartse verliesverrekening ten nadele van de bv. Voor de IB-ondernemer bedraagt de termijn drie jaren, voor de bv is dit één jaar.

De organisaties bepleiten dat:

  1. de mkb-winstvrijstelling aftrekbaar blijft tegen het marginale tarief in box 1;
  2. het ab-tarief in box 2 voor dga’s 25% blijft;
  3. het verschil in belastingdruk over het ondernemersloon tussen de IB-ondernemer en de dga verkleind wordt.

Bij een vergelijking van de in het regeerakkoord opgenomen plannen voor het mkb met de voorstellen voor het grote internationale bedrijfsleven komt het mkb er volgens deze organisaties bekaaid vanaf.

Forfaitaire bijtelling fiets van de zaak

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Om het woon-werkverkeer per fiets te stimuleren wil de staatssecretaris een bijtellingsregeling voor de fiets van de zaak invoeren. De staatssecretaris denkt aan een regeling die vergelijkbaar is met de bijtelling voor een auto van de zaak. Volgens de huidige regeling moet de werkelijke waarde van het privégebruik van een fiets van de zaak bij het loon worden geteld. De bepaling van de waarde van het privégebruik is een lastige zaak. Het komt erop neer dat alle kosten en lasten van de fiets moeten worden bijgehouden, evenals het aantal zakelijke en het aantal privékilometers. De staatssecretaris denkt dat een fiets van de zaak door een forfaitaire bijtellingsregeling een stuk aantrekkelijker wordt. De regeling moet nog worden uitgewerkt. Dat gebeurt in overleg met brancheverenigingen. Het streven is dat de bijtellingsregeling per 1 januari 2020 ingaat.

Het kabinet trekt verder € 100 miljoen uit om lokale en provinciale investeringen in fietsinfrastructuur en fietsenstallingen bij ov-knooppunten mede te financieren.

Paardensportaccommodatie geen onderdeel eigen woning

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De Wet IB 2001 merkt als een eigen woning aan een gebouw met aanhorigheden, voor zover dat aan de belastingplichtige of zijn huishouden als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom. Wat onder aanhorigheden moet worden begrepen staat niet in de wet omschreven. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat het moet gaan om een bijgebouw dat behoort bij de woning, daarbij in gebruik is en aan de woning dienstbaar is. Of een bijgebouw bij de woning behoort is afhankelijk van diverse omstandigheden, zoals de afstand tot de woning, de bouwkundige situatie en de bereikbaarheid vanuit de woning of vanaf de bijbehorende grond.

De vraag in een procedure was of een accommodatie voor de paardensport als aanhorigheid bij de eigen woning kon worden aangemerkt. Aanvankelijk was het plan om de accommodatie bedrijfsmatig te gaan gebruiken. Er was een ondernemingsplan opgesteld op grond waarvan een omgevingsvergunning was aangevraagd. Objectieve kenmerken van de accommodatie benadrukten dat bedrijfsmatig gebruik was beoogd, aldus het hof. Daarbij werd gekeken naar de grootte van de accommodatie, de zelfstandige toegangsweg, de parkeergelegenheid voor bezoekers en de keuken met zitgelegenheid, die geschikt is voor grotere groepen. Door de ligging was zelfstandige exploitatie van de accommodatie mogelijk. Van dienstbaarheid aan de woning was bij de bouw geen sprake.

Het was vervolgens aan de eigenaar om aannemelijk te maken dat door een gewijzigd gebruik de accommodatie een aanhorigheid bij de woning was geworden. De eigenaar voerde aan dat de accommodatie was gebouwd in de stijl van de woning en wordt gebruikt door zijn echtgenote en inwonende dochter. Hij wees erop dat de accommodatie geen eigen nutsvoorzieningen en riolering had. De inspecteur bestreed dat door erop te wijzen dat de dochter van de eigenaar als hoofdgebruiker van de accommodatie elders woonde. Daarmee was niet voldaan aan de voorwaarde van gebruik door de bewoners van de woning. De accommodatie was niet dienstbaar aan de woning door het ontbreken van een functioneel verband. Het hof oordeelde dat de eigenaar niet aan zijn bewijslast had voldaan. De accommodatie was geen aanhorigheid van de eigen woning maar een afzonderlijke onroerende zaak die in box 3 viel. Gevolg was dat de op de accommodatie betrekking hebbende betaalde hypotheekrente niet in box 1 in aftrek kon worden gebracht.