Aftrek voorbelasting op kosten strategische overname

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU verricht een zuivere holdingmaatschappij geen economische activiteiten voor de omzetbelasting. Dat heeft tot gevolg dat een holding geen recht heeft op aftrek van voorbelasting. Een zuivere holding heeft geen andere activiteiten dan het verwerven en aanhouden van deelnemingen. Volgens het Hof van Justitie EU hebben ondernemers recht op aftrek van voorbelasting op mislukte investeringen.

Aan het Hof van Justitie EU zijn vragen gesteld over het recht op aftrek van voorbelasting die betrekking heeft op kosten van een mislukte strategische overname van een concurrent door een ondernemer. De ondernemer was geen zuivere holdingmaatschappij. De vraag is of de beperking van aftrek van voorbelasting, zoals die uit de holdingjurisprudentie van het Hof van Justitie EU volgt, in een dergelijk geval van toepassing is. De conclusie van de Advocaat-generaal is dat er geen beperking van het recht op aftrek van voorbelasting dient te gelden. Volgens de conclusie is de verwerving van aandelen in een vennootschap een economische activiteit als de verwerving wordt gedaan ter uitbreiding van de belastbare activiteiten van de verkrijgende vennootschap. De kosten die de verkrijgende vennootschap in dat verband heeft gemaakt, staan in rechtstreeks en onmiddellijk verband met de belastbare activiteiten, zodat de daarover betaalde omzetbelasting in aanmerking komt voor aftrek als voorbelasting.

Financiën publiceert voorstel wijziging kleineondernemersregeling

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Het ministerie van Financiën heeft een voorstel tot wijziging van de kleineondernemersregeling in de omzetbelasting ter consultatie gelegd. De huidige regeling geldt voor natuurlijke personen die op jaarbasis minder dan € 1.883 aan btw verschuldigd zijn.

De voorgestelde regeling wordt ruimer, omdat deze ook gaat gelden voor andere ondernemers dan natuurlijke personen, zoals bv’s, stichtingen en verenigingen. Daarnaast wordt de jaaromzet van de ondernemer het uitgangspunt voor de regeling in plaats van de per saldo verschuldigde btw. Ondernemers die de nieuwe regeling toepassen brengen geen omzetbelasting in rekening aan hun afnemers en zijn ontheven van het doen van btw-aangifte en van de bijhorende administratieve verplichtingen. De nieuwe regeling is gebaseerd op de in de btw-richtlijn 2006 opgenomen vrijstellingsregeling. Het is de bedoeling dat de nieuwe regeling op 1 januari 2020 in werking treedt.

Belangstellenden kunnen tot 1 mei 2018 reageren op het voorstel op www.overheid.nl.

Wetsvoorstel btw-behandeling vouchers aangenomen

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Het wetsvoorstel betreffende de btw-behandeling van vouchers is door de Eerste Kamer als hamerstuk afgedaan. Een hamerstuk is een wetsvoorstel waarover niemand tijdens een plenaire vergadering het woord wenst te voeren en dat zonder stemming wordt aanvaard.

Het wetsvoorstel is bedoeld ter invoering van de Europese voucherrichtlijn in de Wet op de omzetbelasting. Er is gestreefd naar een zo nauwkeurig mogelijke aansluiting van de bepalingen in de nationale wet bij de tekst van de richtlijn. De ingangsdatum van de nieuwe regels is 1 januari 2019.

Geen laag tarief voor parkeren

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

In een arrest uit 2006 heeft de Hoge Raad het bieden van parkeergelegenheid bij een attractiepark aangemerkt als een op zichzelf staande dienst. In een later arrest uit 2012 heeft de Hoge Raad gezegd dat bij een combinatie van diensten, zoals het bieden van parkeergelegenheid en de toegang tot een attractiepark, voor beide prestaties mogelijk hetzelfde tarief voor de omzetbelasting geldt. Dat is het geval wanneer een dienst de hoofdprestatie vormt en de andere dienst voor de klant geen doel op zich is, maar een middel om de hoofdprestatie zo aantrekkelijk mogelijk te maken.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft onlangs een procedure behandeld over de vraag of het bieden van parkeergelegenheid een bijkomende dienst was bij het verlenen van toegang tot een attractiepark. Het hof merkte de gelegenheid tot parkeren voor de modale bezoeker aan als een doel op zich. Een bezoeker kan met verschillende vervoermiddelen naar het attractiepark komen. Als hij met de auto komt, weet dat hij zijn auto niet zomaar ergens kan achterlaten. De tijdelijke bestemming van de auto is voor deze bezoeker een behoefte op zich. Het voorzien in deze behoefte is een zelfstandige prestatie. Op die dienst is het hoge omzetbelastingtarief van toepassing.

Nota van wijziging afschaffing landbouwregeling

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De staatssecretaris van Financiën heeft een nota van wijziging ingediend op het wetsvoorstel ter afschaffing van de landbouwregeling in de btw. In de nota wordt het in het wetsvoorstel opgenomen overgangsrecht versoepeld. Door de aanpassing hoeven landbouwers die de landbouwregeling toepassen niet al in het eerste kwartaal van 2018 het recht op aftrek uit de periode vóór 2018 te effectueren. In plaats daarvan krijgt de landbouwer het hele jaar 2018 de tijd om zijn recht op aftrek in één keer te effectueren. De landbouwer heeft de keuze in welk aangiftetijdvak van 2018 hij deze aftrek wil claimen. De voorwaarde, dat de landbouwer de btw die hem in rekening is gebracht bij de aanschaf van investeringsgoederen die op 1 januari 2018 bij hem in gebruik zijn voor de resterende herzieningsperiode in één keer in aftrek moet brengen, blijft bestaan. De landbouwer moet aannemelijk maken dat de investeringsgoederen voor de resterende herzieningsperiode door hem voor belaste handelingen gebruikt zullen worden.

Het recht op aftrek van voorbelasting via de herzieningsregeling geldt overigens ook voor goederen en diensten die de landbouwer voor 1 januari 2018 heeft aangeschaft, maar op 1 januari 2018 nog niet in gebruik heeft genomen. De landbouwer moet deze btw uiterlijk in aftrek brengen in de aangifte over het belastingtijdvak waarin hij de goederen en diensten in gebruik neemt.

Definitie geneesmiddelen

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Het verlaagde tarief in de btw is van toepassing op geneesmiddelen. Door een arrest van de Hoge Raad is duidelijk geworden dat de wettekst te ruim is. Volgens het arrest vallen ook fluoride tandpasta en zonnebrandcrème onder het lage tarief. Dat is niet de bedoeling. Daarom wordt de definitie van geneesmiddel voor de btw aangepast. Het lage tarief geldt dan alleen nog voor producten, die na goedkeuring van de bevoegde autoriteiten als geneesmiddel in de handel mogen worden gebracht. Bepalend is of een handelsvergunning is afgegeven.

In de Memorie van Toelichting wordt ingegaan op de vraag of geneesmiddelen met een handelsvergunning en producten zonder handelsvergunning soortgelijke producten zijn. Dat zou ertoe leiden dat zij vanwege het beginsel van fiscale neutraliteit voor de btw gelijk behandeld zouden moeten worden. Het kabinet denkt dat het hebben van een handelsvergunning en de bewezen werking van middelen met een handelsvergunning voldoende onderscheidend zijn om een verschil in toepassing van het btw-tarief te rechtvaardigen.

Afschaffing landbouwregeling

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De huidige landbouwregeling in de omzetbelasting houdt landbouwers, veehouders, tuinbouwers en bosbouwers buiten de heffing van btw. Zij hoeven geen btw-administratie bij te houden. Omdat de landbouwer geen btw is verschuldigd over zijn leveringen en diensten, kan hij de aan hem in rekening gebrachte btw niet terugvragen. Om cumulatie van omzetbelasting in de bedrijfskolom te voorkomen heeft de afnemer van een landbouwer recht op een forfaitaire aftrek van voorbelasting. Dit forfait bedraagt 5,4% van de verkoopprijs die de landbouwer in rekening heeft gebracht. Toepassing van de landbouwregeling is niet verplicht, want landbouwers hebben de keuze om te opteren voor de gebruikelijke wijze van btw-heffing. Bedrijven die regelmatig investeren maken in de praktijk meestal geen gebruik van de landbouwregeling omdat de aftrek van voorbelasting aantrekkelijker is.
In de Miljoenennota van vorig jaar is de afschaffing van de landbouwregeling aangekondigd. Nu is het zo ver en ligt er een wetsvoorstel ter afschaffing van de regeling per 1 januari 2018. Dit heeft tot gevolg dat landbouwers vanaf 1 januari 2018 over hun prestaties btw moeten voldoen en btw over de aan hen verrichte prestaties kunnen terugvragen.

Overgangsrecht
Voor landbouwers die tot 1 januari 2018 gebruik maken van de landbouwregeling, is voorzien in overgangsrecht. Dat maakt mogelijk dat deze landbouwers alsnog in aanmerking komen voor de eerder niet genoten aftrek van voorbelasting op investeringsgoederen die vóór 1 januari 2018 in gebruik zijn genomen en op goederen en diensten, die op 1 januari 2018 nog niet in gebruik zijn genomen. Voor investeringsgoederen die voor 1 januari 2018 in gebruik zijn genomen geldt, in afwijking van de bestaande herzieningsregels, dat herziening van de aftrek van voorbelasting niet gespreid over de jaren maar in één keer plaatsvindt voor de resterende herzieningsperiode. Dat gebeurt in de aangifte over het eerste belastingtijdvak van 2018.
De aftrek van voorbelasting op goederen en diensten die vóór 1 januari 2018 zijn aangeschaft, maar na 1 januari 2018 in gebruik worden genomen, vindt plaats in de aangifte over het eerste belastingtijdvak van 2018 overeenkomstig de gewijzigde bestemming van deze goederen en diensten.

In het kader van de afschaffing van de landbouwregeling wordt het beleidsbesluit “Omzetbelasting Landbouw” met ingang van 1 januari 2018 ingetrokken.

Hoog tarief voor alcoholische dranken bij de maaltijd

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

In navolging van de rechtbank is ook het hof van oordeel dat het hoge tarief voor de omzetbelasting van toepassing is op alcoholhoudende dranken, die een restaurant serveert bij maaltijden. De restauranthouder had toepassing van het lage tarief bepleit omdat het serveren van alcoholhoudende dranken als bijkomende prestatie op zou gaan in de levering van de maaltijd als hoofdprestatie. Op maaltijden, die ter plaatse worden genuttigd, is het lage tarief van toepassing. Het verstrekken van alcoholhoudende dranken is geen bijkomende prestatie bij het verstrekken van maaltijden, maar een afzonderlijke dienst.

Teruggaaf omzetbelasting

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Een ondernemer heeft recht op teruggaaf van omzetbelasting op leveringen en diensten waarvoor hij de vergoeding niet heeft en niet zal ontvangen. Het recht op teruggaaf ontstaat op het tijdstip waarop vaststaat dat de vergoeding geheel of gedeeltelijk niet zal worden betaald. Om aan onzekerheid een eind te maken is per 1 januari 2017 in de wet geregeld dat het recht op teruggaaf geacht wordt te zijn ontstaan uiterlijk één jaar na het tijdstip waarop de vergoeding opeisbaar is geworden.

Tot 1 januari 2017 gold dat het recht op teruggaaf ontstond op het tijdstip waarop redelijkerwijs kon worden aangenomen dat de schuldenaar de vergoeding niet zou voldoen. Wanneer dat was, werd binnen zekere marges overgelaten aan de beoordeling van de ondernemer. Wel gold dat de teruggaaf van omzetbelasting uiterlijk moest worden gevraagd bij de aangifte over het eerste tijdvak waarin betaling van de vergoeding niet meer in rechte kon worden gevorderd.

De beoordelingsvrijheid van de ondernemer met betrekking tot de vraag of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de voldoening door de schuldenaar achterwege zal blijven is niet onbeperkt. Hof Den Bosch oordeelde in een procedure dat een in 2014 gedaan verzoek om teruggaaf te laat was ingediend. Uit de vaststaande feiten volgde dat ruim voor 2014 vaststond dat de vorderingen van de ondernemer niet betaald zouden worden. Door toch pas in 2014 een verzoek om teruggaaf in te dienen heeft de ondernemer zijn beoordelingsvrijheid overschreden. Het verzoek om teruggaaf was niet-ontvankelijk.

Geen kleineondernemersregeling voor buitenlandse ondernemer

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De kleineondernemersregeling in de omzetbelasting geldt voor natuurlijke personen die een onderneming drijven. De kleineondernemersregeling is een vermindering van de door de ondernemer aan de Belastingdienst te betalen omzetbelasting. De regeling is van toepassing op de ondernemer die op jaarbasis minder dan € 1.883 aan omzetbelasting verschuldigd is. Bedraagt de verschuldigde omzetbelasting minder dan € 1.883 maar meer dan € 1.345, dan wordt het aan de Belastingdienst te betalen bedrag aan omzetbelasting verminderd met 2,5 maal het verschil tussen € 1.883 en het bedrag van de te betalen belasting. Bedraagt de verschuldigde omzetbelasting niet meer dan € 1.345, dan leidt de vermindering ertoe dat de ondernemer geen omzetbelasting aan de Belastingdienst hoeft te betalen.

Voor de toepassing van de kleineondernemersregeling wordt aan de ondernemers de eis gesteld dat zij in Nederland wonen of in Nederland beschikken over een vaste inrichting. Een vaste inrichting is een plaats van waaruit het bedrijf mede wordt uitgeoefend. Een vaste inrichting moet een zekere mate van duurzaamheid hebben en moet geschikt zijn voor een zelfstandige verrichting van de diensten van de onderneming.

Een in Duitsland wonend echtpaar was eigenaar van een voor de verhuur bestemde vakantiewoning in Nederland. Het echtpaar was ondernemer voor de omzetbelasting. De verhuur vond plaats door tussenkomst van een verhuurkantoor. De vraag was of het echtpaar over een vaste inrichting in Nederland beschikte. Hof Den Bosch oordeelde dat de activiteiten van de onderneming feitelijk werden verricht door het verhuurkantoor. Het echtpaar verrichtte zelf in Nederland geen activiteiten en de vakantiewoning kwalificeerde niet als vaste inrichting. Het verhuurkantoor vormde geen in Nederland gelegen verlengstuk van de onderneming van het echtpaar en was daarmee ook geen vaste inrichting van de onderneming. Het verhuurkantoor verrichtte zijn activiteiten zelfstandig en voor meerdere opdrachtgevers. Omdat het echtpaar niet beschikte over een vaste inrichting in Nederland hadden de echtgenoten geen recht op toepassing van de kleineondernemersregeling.