Vorming voorziening

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

In het zogenoemde baksteenarrest heeft de Hoge Raad geformuleerd aan welke eisen moet zijn voldaan om als ondernemer een voorziening te kunnen vormen voor toekomstige uitgaven. De voorziene uitgaven moeten hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden die zich vóór balansdatum hebben voorgedaan en moeten aan die periode kunnen worden toegerekend. Ten slotte moet er een redelijke mate van zekerheid bestaan dat de uitgaven zich zullen voordoen.

Na een bedrijfsactiviteitenonderzoek bij een bv stelde een bedrijfstakpensioenfonds zich op het standpunt dat de bv verplicht was deel te nemen aan de pensioenregeling van het fonds. Het pensioenfonds stuurde in 2012 een correctiefactuur voor een bedrag van € 893.000 aan de bv. Omdat de bv niet betaalde en vervolgens failliet ging, stelde het pensioenfonds in 2013 een van de voormalige bestuurders van de bv aansprakelijk. Deze voormalige bestuurder was ook een bv. Zij wilde ten laste van de winst over 2012 een voorziening vormen in verband met de aansprakelijkstelling.

Hof Den Haag was van oordeel dat er eind 2012 voldoende zekerheid was dat de voormalige bestuurder het bedrag, waarvoor zij aansprakelijk was gesteld, zou moeten betalen. Het hof vond aannemelijk dat de voormalige bestuurder, die indirect 99%-aandeelhouder was van de bv, op de hoogte was van de slechte financiële situatie van bv en wist dat de bv niet in staat zou zijn het pensioenfonds te betalen. Omdat ook aan de andere eisen was voldaan, kon op de balans per 31 december 2012 een voorziening worden opgenomen.
Het hof stond niet toe dat de bv voor het volledige bedrag van de aansprakelijkstelling een voorziening vormde. Er waren meerdere voormalige bestuurders, die eveneens aansprakelijk waren en die ieder hun deel daarin moesten bijdragen. Dat betekende dat de aansprakelijkgestelde bv na betaling regresvorderingen zou verkrijgen op de andere voormalige bestuurders. Deze regresvorderingen moesten in mindering worden gebracht op de hoogte van te vormen voorziening.

KIA en investeringen binnen en buiten maatschapsverband

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) is een regeling die is bedoeld om investeringen van relatief geringe omvang in bedrijfsmiddelen van een onderneming te stimuleren. Wanneer een onderneming onderdeel is van een samenwerkingsverband wordt voor de berekening van de toe te kennen KIA uitgegaan van het investeringsbedrag van het samenwerkingsverband. Vervolgens wordt aan ieder onderdeel van het samenwerkingsverband een deel van de berekende KIA toegerekend. Per 1 januari 2010 is de regeling gewijzigd en wordt de hoogte van de KIA niet meer uitsluitend bepaald aan de hand van een percentage van het investeringsbedrag. Er geldt een vast bedrag aan KIA voor investeringsbedragen binnen de derde schijf. Bij deze wijziging is de rekenregel voor investeringen van een samenwerkingsverband en eventuele buitenvennootschappelijke investeringen van een lid van het samenwerkingsverband niet aangepast.

Hof Den Bosch heeft onlangs moeten oordelen over het bedrag aan KIA waarop een lid van een maatschap recht had. Het totaalbedrag van de investeringen van de maatschap en in buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen van het lid van de maatschap lag tussen de in 2013 geldende grensbedragen van de derde schijf van € 55.248 en € 102.311. Op basis daarvan claimde het lid van de maatschap een bedrag aan KIA van € 15.470. Dat was gelijk aan het in de derde schijf geldende vaste bedrag. De inspecteur hanteerde een afwijkende rekenmethode. Hij deelde het bedrag aan KIA van € 15.470 door het totaal aan investeringen in vennootschappelijk en buitenvennootschappelijk vermogen van € 97.032. Dat kwam uit op 15,94% van de totale investeringen. Van de investeringen van de maatschap rekende de inspecteur 1/6 deel toe aan iedere maat. De investeringen van deze maat bedroegen in totaal € 63.268. Over dat bedrag kende de inspecteur 15,94% KIA toe. Dat kwam uit op een bedrag van € 10.085.

Volgens de inspecteur was zijn berekeningswijze juist, gelet op doel en strekking van de wet. Het hof deelde deze opvatting niet. Het hof rekende voor dat de andere leden van het samenwerkingsverband, veronderstellende dat zij geen andere investeringen hebben gedaan, ieder recht op € 1.891 aan KIA hadden (1/6 maal € 40.517 maal 28%). Het totaalbedrag aan KIA voor de overige vijf maten kwam daarmee op € 9.455. Dat bedrag opgeteld bij het bedrag aan KIA waarop de zesde maat recht had volgens de berekening van de inspecteur, zou leiden tot een hoger totaal genoten bedrag aan KIA dan het bij de totale investeringen behorende bedrag van € 15.470. Daarmee klopte de redenering van de inspecteur, dat over het totaal geïnvesteerde bedrag niet meer KIA kon worden geclaimd dan € 15.470, niet. De rekenregel, die de inspecteur hanteerde, vindt geen steun in de wettekst of in de wetsgeschiedenis.

Investeringsaftrek 2018

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De regeling van de investeringsaftrek is bedoeld om investeringen door ondernemers in bedrijfsmiddelen te bevorderen. Er zijn drie vormen van investeringsaftrek:

  • kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA);
  • energie-investeringsaftrek (EIA) en
  • milieu-investeringsaftrek (MIA).

KIA
Voor investeringen in bedrijfsmiddelen kan KIA worden genoten indien het totale investeringsbedrag in 2017 ligt tussen € 2.300 en € 314.673. Er geldt een minimumbedrag per bedrijfsmiddel van € 450. De maximale KIA bedraagt € 15.863. Dit bedrag wordt bereikt bij een investeringsbedrag tussen € 56.642 en € 104.891. Bij een hoger investeringsbedrag dan € 104.891 daalt de KIA met 7,56% van het meerdere, totdat deze nihil bedraagt bij een investeringsbedrag van € 314.673.

EIA
Het tarief van de EIA voor investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen bedraagt in 2018 54,5% van het investeringsbedrag. De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor EIA is aangepast. Het maximale investeringsbedrag waarover aftrek wordt verleend bedraagt € 121 miljoen. Voor het recht op EIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen. Een overzicht van de voor EIA kwalificerende bedrijfsmiddelen is te vinden op dewebsite van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland.

MIA
De tarieven van de MIA voor investeringen in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen zijn niet gewijzigd. De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor MIA is wel aangepast.
De MIA bedraagt voor investeringen:

  • in categorie I 36,0%;
  • in categorie II 27,0%;
  • in categorie III 13,5%.

Voor het recht op MIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen. Er geldt een maximumbedrag van € 25 miljoen waarover MIA wordt verleend.

Vamil
In aanvulling op de MIA geldt voor milieu-investeringen de Vamilregeling. Die regeling staat vervroegde afschrijving toe op milieu-investeringen tot 75% van de aanschafwaarde. De resterende 25% moet regulier worden afgeschreven.
Een overzicht van de voor MIA/Vamil kwalificerende bedrijfsmiddelen is te vinden op dewebsite van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland.

Oudedagsreserve en ondernemersaftrek

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Oudedagsreserve
De toevoeging aan de oudedagsreserve voor een ondernemer bedraagt in 2018 9,44% van de winst, maar maximaal € 8.775. De toevoeging wordt verminderd met ten laste van de winst gekomen pensioenpremies.

Ondernemersaftrek
Een ondernemer voldoet aan het urencriterium als hij op jaarbasis ten minste 1.225 uur en de helft van zijn arbeidstijd aan zijn onderneming besteedt. Door te voldoen aan het urencriterium heeft de ondernemer recht op ondernemersaftrek. De ondernemersaftrek omvat:

  • de zelfstandigenaftrek;
  • de aftrek voor S&O-werk;
  • de meewerkaftrek;
  • de startersaftrek arbeidsongeschikten;
  • de stakingsaftrek.

Alleen de bedragen van de aftrek S&O-werk zijn gewijzigd. Deze aftrek bedraagt in 2018 € 12.623. Wie in een van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en in deze periode niet meer dan tweemaal de S&O-aftrek heeft toegepast, heeft recht op een verhoogde aftrek S&O-werk. De verhoging bedraagt € 6.315.

Overtollige liquiditeiten en toevoeging oudedagsreserve

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Een ondernemer, die aan het begin van een kalenderjaar de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, kan ten laste van zijn winst toevoegen aan zijn oudedagsreserve. Om aan de oudedagsreserve te mogen toevoegen moet de ondernemer aan het urencriterium voldoen. De toevoeging bedraagt 12% van de winst, met een maximum van € 9.542 (2013). Premies voor een pensioenregeling verlagen de toevoeging. De toevoeging kan niet hoger zijn dan het verschil tussen het ondernemingsvermogen aan het einde van het kalenderjaar en het ondernemingsvermogen aan het begin van het kalenderjaar. De hoogte van het ondernemingsvermogen is van invloed op de oudedagsreserve.

De Belastingdienst corrigeerde het ondernemingsvermogen van een ondernemer omdat in de onderneming een te groot bedrag aan liquide middelen werd aangehouden. Volgens de Belastingdienst was een deel daarvan duurzaam overtollig. Dat had tot gevolg dat de ondernemer niet kon toevoegen aan zijn oudedagsreserve. Zijn belastbare winst werd daardoor verhoogd. De rechtbank stelde in de beoordeling voorop dat de ondernemer de keuze heeft om liquide middelen al dan niet tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen, zolang hij daarbij de grenzen van de redelijkheid niet overschrijdt. Het standpunt dat liquide middelen, die zijn opgekomen binnen de onderneming, in ieder geval behoren tot het ondernemingsvermogen tot het moment waarop zij worden aangewend, is niet juist. Een ondernemer mag de liquide middelen die nodig zijn voor de financiering van lopende bedrijfsuitgaven en voor te verwachten investeringen tot zijn ondernemingsvermogen rekenen. Daarboven mag hij ook de liquide middelen ter dekking van risico’s, tot opbouw en instandhouding van reserves en versterking van de onderneming aanhouden. De aard en omvang van de onderneming zijn van invloed op de hoeveelheid aan te houden liquide middelen.

De Belastingdienst meende dat een bedrag van € 50.000 aan liquide middelen redelijk was om tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Met het aanhouden van liquide middelen voor de dekking van risico’s en voor de opbouw en instandhouding van reserves en dergelijke was geen rekening gehouden. Volgens de rechtbank was daar wel aanleiding toe, al vond de rechtbank de omvang van de post liquide middelen van € 388.988 op de balans te hoog in relatie tot de aard en omvang van de onderneming. De rechtbank stelde het tot het ondernemingsvermogen te rekenen deel van de liquide middelen in goede justitie vast op € 175.000 per 31 december 2013. Het ondernemingsvermogen was aan het einde van het kalenderjaar door de correctie hoger dan de stand van de oudedagsreserve aan het begin van het kalenderjaar. Daardoor was de in de aangifte geclaimde toevoeging aan de oudedagsreserve mogelijk.

Stakingswinst ondernemer

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Volgens de Wet IB 2001 is winst uit onderneming het bedrag van de voordelen die worden verkregen uit een onderneming. Onder onderneming moet in dit verband ook het zelfstandig uitgeoefende beroep worden begrepen.

In het kader van de beëindiging van de werkzaamheden van een vrijgevestigde medisch specialist werd aan hem een vergoeding betaald van € 750.000. Dat bedrag bestond voor € 184.000 uit goodwill. De specialist meende dat het restant ad € 566.000 geen winst uit onderneming vormde. De rechtbank stelde vast dat de specialist in de uitoefening van zijn onderneming overeenkomsten met het ziekenhuis was aangegaan. Daarom maakte de vergoeding ter beëindiging van de overeenkomsten deel uit van de winst uit onderneming. Van een onbelaste schadevergoeding was geen sprake.

De medisch specialist had de vergoeding op een bankrekening van een door hem opgerichte bv laten overmaken. Volgens de specialist had hij met de bv een lijfrenteovereenkomst gesloten. De daarvoor betaalde premie meende hij als uitgave voor inkomensvoorzieningen in aftrek op zijn inkomen te mogen brengen. Een ondernemer kan bij staking van zijn onderneming de behaalde stakingswinst omzetten in een lijfrente tot een bepaald maximum. Voorwaarde is dat hij de lijfrente bedingt bij een professionele verzekeringsmaatschappij of bij een bv in het kader van de overdracht van de onderneming aan die bv. In dit geval was de lijfrente niet bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van een onderneming aan de bv. Om die reden was het niet mogelijk om de aan de bv overgemaakte vergoeding in aftrek op het inkomen te brengen.

Verlaging EIA met 0,5% per 2018

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De energie-investeringsaftrek (EIA) gaat per 1 januari 2018 met 0,5% omlaag. Dat is een gevolg van een bij de behandeling van het Belastingplan 2017 aangenomen amendement, waarvoor deze verlaging als dekking dinet. De verlaging is destijds niet verwerkt in het amendement. Dat wordt nu hersteld.

Afschrijvingstermijn bepalend voor afboeking herinvesteringsreserve

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Ondernemers die een bedrijfsmiddel verkopen voor een hogere prijs dan de boekwaarde, kunnen de belastingheffing over de meeropbrengst boven de boekwaarde uitstellen door het vormen van een herinvesteringsreserve. Een ondernemer die een herinvesteringsreserve wil vormen moet wel het voornemen hebben om tot herinvestering over te gaan. De herinvesteringsreserve wordt geheel of gedeeltelijk afgeboekt op de aanschafprijs van door de ondernemer aangeschafte bedrijfsmiddelen.
Afboeking van een herinvesteringsreserve op bedrijfsmiddelen, waarop niet pleegt te worden afgeschreven of waarvan de afschrijvingstermijn langer is dan tien jaar, is alleen toegestaan voor zover de reserve is gevormd bij de verkoop van bedrijfsmiddelen met eenzelfde economische functie in de onderneming.

Afschrijvingstermijn bepalend voor afboeking herinvesteringsreserve
Een vennootschap onder firma (vof) verkocht haar melkquota en nam de behaalde boekwinst op in een herinvesteringsreserve. De vof kocht vervolgens een zonnepaneleninstallatie. De herinvesteringsreserve werd afgeboekt op de aanschafprijs van deze installatie. De Belastingdienst corrigeerde de afboeking van de herinvesteringsreserve. Er volgde een procedure bij de rechtbank waarin aan de orde was wat de afschrijvingstermijn van de installatie was. De lengte van de afschrijvingstermijn is van belang voor het antwoord op de vraag of de herinvesteringsreserve kon worden afgeboekt op de aanschafprijs.

De rechtbank was van oordeel dat afschrijvingstermijn van de zonnepaneleninstallatie langer was dan tien jaar. Voor de bepaling van de economische levensduur zijn de garantieperiode en de terugverdientijd van de investering niet bepalend. Het is maatschappelijk niet gebruikelijk dat garanties worden gegeven voor de gehele levensduur van bedrijfsmiddelen. Verder is gebruikelijk dat een bedrijfsmiddel na afloop van de terugverdientijd nog steeds economisch rendabel is. Ook de technische ontwikkelingen van zonnepanelen in de afgelopen jaren hadden volgens de rechtbank niet tot gevolg dat de economische levensduur van een bestaande zonnepaneleninstallatie maximaal tien jaar zou bedragen. Afboeking van de herinvesteringsreserve op de aanschafkosten van de zonnepaneleninstallatie was niet toegestaan.

Lening niet onzakelijk

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Een geldlening tussen gelieerde partijen is onzakelijk als er geen rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest deze lening te verstrekken onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Indien de rente zodanig moet worden aangepast dat de lening winstdelend zou worden, wordt een debiteurenrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Behoudens bijzondere omstandigheden wordt er dan van uitgegaan dat de geldgever dit risico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van de gelieerde partij te dienen. Een verlies op een als onzakelijk aangemerkte geldlening komt niet in mindering op de winst of het inkomen van de geldverstrekker. Er is sprake van een bijzondere omstandigheid als tussen schuldeiser en schuldenaar een zakelijke relatie bestaat die ook zonder concernrelatie voor de schuldeiser aanleiding zou zijn geweest om een lening onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden te verstrekken. Of een lening onzakelijk is wordt in eerste instantie beoordeeld naar het moment van het aangaan van de lening. Een zakelijke lening kan gedurende haar looptijd door handelen van de crediteur alsnog onzakelijk worden. De bewijslast voor onzakelijkheid van een lening ligt bij de inspecteur.

In het kader van een fusie ontstond een vordering van een van de aandeelhouders op een deelneming van € 3,3 miljoen wegens gedeclareerd dividend. De deelneming was op dat moment in staat om de gehele schuld af te lossen met door de bank verstrekte liquide middelen. In totaal had de bank voor een bedrag van € 18,9 miljoen aan leningen verstrekt. De deelneming loste slechts een deel van haar schuld af, waardoor een vordering van € 1,5 miljoen resteerde. Na verloop van tijd werd overeengekomen dat met ingang van 1 januari 2006 geen rente meer zou worden berekend en dat aflossing alleen zou plaatsvinden bij verkoop van alle aandelen in de deelneming op voorwaarde van een vooraf bepaalde minimum opbrengst. Bij de latere verkoop werd deze opbrengst niet gerealiseerd. De geldverstrekker wilde de lening afboeken ten laste van de winst. De inspecteur weigerde dat omdat naar zijn mening de lening onzakelijk was.

Volgens het hof was geen sprake van een debiteurenrisico dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Gezien de omvang van de verstrekte leningen had de bank vertrouwen in het slagen van de fusie. De overeengekomen rente op de resterende dividendvordering was hoger dan de rente die de bank had bedongen. Het ontbreken van zekerheden en van een concreet aflossingsschema vond het hof van onvoldoende belang om de vordering als onzakelijk aan te merken. De inspecteur is er volgens het hof niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat in deze casus geen rente kon worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. De lening mocht voor het volledige bedrag van € 1,5 miljoen ten laste van de winst worden afgewaardeerd.

Vermogensetikettering woning ondernemer

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De keuze om een vermogensbestanddeel toe te rekenen aan de onderneming of aan privé is in het algemeen afhankelijk van de wil van de ondernemer. De keuzevrijheid wordt begrensd door de redelijkheid. Zo vormt de woning van de ondernemer, behoudens bijzondere omstandigheden, naar zijn aard privévermogen. Toch kan een woning binnen de grenzen van de redelijkheid tot het ondernemingsvermogen worden gerekend wanneer de bewoning dienstbaar is aan de bedrijfsuitoefening. Een indicatie voor dienstbaarheid aan de onderneming is de ligging van de woning in de nabijheid van het bedrijfspand.

Een ondernemer onderbouwde zijn standpunt dat zijn woning ondernemingsvermogen was als volgt. De woning lag naast de bedrijfshal. De woning bevatte een kantoorruimte waar de administratie van de onderneming werd gevoerd. Vanuit de woning kon toezicht op de bedrijfsactiviteiten in en rond de bedrijfshal worden gehouden en was gedurende de werkdag contact met de werknemers mogelijk. Door de ligging naast de bedrijfshal was het mogelijk om ook buiten werktijd leveringen van goederen in ontvangst te nemen. Hof Arnhem-Leeuwarden vond de woning voldoende dienstbaar aan de onderneming om de keuze van de ondernemer voor ondernemingsvermogen te respecteren. Het hof nam bij zijn oordeel mede in overweging dat de woning en de bedrijfshal in één koop waren aangeschaft, dat zij op hetzelfde perceel lagen en slechts één toegangsweg hadden.