Tijdklemmen kapitaalverzekeringen vervallen per 1 april 2017

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) is vrijgesteld van inkomstenbelasting wanneer aan een aantal voorwaarden is voldaan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een lage en een hoge vrijstelling. Voor de lage vrijstelling geldt dat ten minste 15 jaar jaarlijks premie moet zijn betaald. Voor de hoge vrijstelling moet ten minste 20 jaar premie zijn betaald. De jaarpremies mogen de verhouding 1:10 niet overschrijden en de uitkering moet worden gebruikt voor aflossing van de eigenwoningschuld. Deze regeling geldt niet alleen voor de KEW, maar ook voor de spaarrekening eigen woning (SEW) en het beleggingsrecht eigen woning (BEW).

Vervallen tijdklemmen
In een aantal situaties hoeft niet voldaan te zijn aan de duur van premiebetaling om toch een vrijgestelde uitkering te ontvangen. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2017 heeft de Tweede Kamer een amendement aangenomen om de voorwaarde van de duur van premiebetaling, de zogenoemde tijdklemmen, te laten vervallen. Over de gevolgen daarvan is overleg gevoerd tussen het Ministerie van Financiën, De Nederlandsche Bank, de Autoriteit Financiële Markten en het Verbond van Verzekeraars. Dat heeft ertoe geleid dat de staatssecretaris van plan is via een koninklijk besluit de tijdklemmen af te schaffen per 1 april 2017.

In veel gevallen is het overigens niet gunstig om een KEW, SEW of BEW voortijdig te beëindigen, omdat de kosten aan het begin van de looptijd vallen en de opbouw van vermogen en het rendement pas na de eerste jaren plaatsvindt.

Overige kapitaalverzekeringen
In het verleden (voor de invoering van de Wet IB 2001) golden de tijdklemmen ook voor andere kapitaalverzekeringen dan de KEW. Dergelijke verzekeringen kunnen nog steeds bestaan. Ook voor deze verzekeringen kunnen de tijdklemmen vervallen. Omdat het eerder genoemde amendement geen betrekking heeft op deze kapitaalverzekeringen zal dit in een beleidsbesluit van de staatssecretaris worden geregeld.

Goedkeuring
Door het amendement wordt de wettelijke eis dat ten minste 15 jaar jaarlijks premie moet zijn voldaan gewijzigd in de eis dat gedurende de gehele looptijd jaarlijks premie is voldaan. Dat zou tot gevolg hebben dat polissen met een looptijd van 30 jaar, die na 20 jaar premiebetaling premievrij zijn gemaakt, niet aan de eisen voor een vrijstelling voldoen. De staatssecretaris zal in een beleidsbesluit goedkeuren dat personen, die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om de polis na ten minste 15 jaar premiebetaling premievrij te maken, geacht worden te hebben voldaan aan de eis dat gedurende de looptijd jaarlijks premie is voldaan.

Box 3-heffing blijft voor 2014 overeind

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Voor de heffing van inkomstenbelasting over de opbrengsten van sparen en beleggen (box 3) wordt een rendement verondersteld van 4% per jaar. Bij de invoering van de Wet IB 2001 heeft de minister van Financiën over dat forfaitaire rendement gezegd dat 4% het reële rendement is dat een particulier op langere termijn met risicovrij beleggen moet kunnen halen.

In een proefprocedure over het belastingjaar 2014 over de heffing in box 3 oordeelde de rechtbank Noord-Nederland dat de vraag, of het door de wetgever veronderstelde langjarige rendement van 4% niet meer haalbaar is, pas na verloop van een periode van tien jaar kan worden beantwoord. In die periode moet het rendement op risicoarme beleggingen lager zijn geweest dan 4%. De belanghebbende in deze procedure slaagde er niet in om te bewijzen dat eind 2013 al tien aaneengesloten jaren met onderrendement waren verstreken. Aan de beoordeling of belastingplichtigen door de belastingheffing in box 3 worden geconfronteerd met een buitensporig zware last kwam de rechtbank niet meer toe.

De rechtbank wees op een arrest van de Hoge Raad uit 2016, waarin is geoordeeld dat het forfaitaire stelsel van box 3 als zodanig toelaatbaar is.

Overdracht aandelen aan bv voor te lage waarde

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De houder van een aanmerkelijk belang in twee Nederlandse bv’s kocht in december 2004 voor 20%-belangen in twee Duitse vennootschappen voor ieder € 5.000. Kort daarna kochten de Duitse vennootschappen onroerende zaken voor een bedrag van € 21 miljoen. De aandeelhouders van de Duitse vennootschappen besloten in 2005 tot verkoop van de aandelen voor een bedrag van ten minste € 35 miljoen. In juni 2005 werd een koper gevonden die bereid was € 53 miljoen voor de aandelen in beide Duitse vennootschappen te betalen. De aanmerkelijkbelanghouder verkocht voor die transactie zijn aandelen in de Duitse vennootschappen aan een van zijn Nederlandse bv’s voor de nominale waarde. In 2016 droeg deze bv de aandelen in de Duitse vennootschappen over. De daarbij behaalde winst werd verantwoord onder de deelnemingsvrijstelling.

Bij een boekenonderzoek bij de bv bleek dat de aanmerkelijkbelanghouder de aandelen in de Duitse vennootschappen eerst in privé had en vervolgens aan zijn bv had overgedragen. Ten tijde van deze overdracht was duidelijk dat de aandelen een veel hogere waarde hadden dan de nominale waarde. De Belastingdienst merkte de waardestijging van de aandelen in de Duitse vennootschappen aan als winst uit aanmerkelijk belang voor de aanmerkelijkbelanghouder. Dat gebeurde in de vorm van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over 2005. De reguliere navorderingstermijn van vijf jaar was inmiddels verstreken. Omdat de winst uit aanmerkelijk belang betrekking had op de verkoop van onroerende zaken in Duitsland mocht de Belastingdienst de verlengde navorderingstermijn van maximaal 12 jaar toepassen.

Tegelijk met de navorderingsaanslag legde de Belastingdienst een vergrijpboete op van 50% van de nagevorderde belasting. De reden hiervoor was dat de aanmerkelijkbelanghouder bij het doen van aangifte een groot bedrag aan inkomsten bewust buiten het zicht van de Belastingdienst heeft willen houden. Ten tijde van de verkoop van de aandelen in de Duitse vennootschappen aan zijn bv wist de aanmerkelijkbelanghouder dat de waarde daarvan veel hoger was dan de nominale waarde.

Proefprocedure box 3

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Volgens artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europese Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) heeft iedereen recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Inbreuk op dat recht is toegestaan in het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.

Inzet van een proefprocedure voor de rechtbank was of de forfaitaire rendementsheffing van box 3 voor het jaar 2013 in strijd is met artikel 1 EP EVRM. De reden daarvoor zou kunnen zijn dat het forfaitaire rendement te veel afwijkt van het reële en het nominale rendement op spaartegoeden.

De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat de forfaitaire rendementsheffing voor de jaren 2010 en 2011 niet in strijd is met artikel 1 EP EVRM. De rechtbank ziet geen aanleiding om voor het jaar 2013 anders te oordelen. De wetgever heeft geen onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van bezittingen. Volgens de rechtbank is het dan niet juist om bij de beoordeling van de box 3-regelgeving alleen te letten op het rendement van één soort bezitting. De wetgever heeft bij de vaststelling van het forfaitaire rendement op 4% gedacht aan het reële rendement op staatsobligaties. De rechtbank vindt de aangevoerde gegevens onvoldoende om te kunnen oordelen dat het voor een lange reeks van jaren veronderstelde haalbare rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is. Zelfs al zou ervan worden uitgegaan dat in 2013 voor het eerst sprake zou zijn geweest van de onhaalbaarheid van dat rendement, valt het binnen de ruime beoordelingsmarge van de wetgever om niet onmiddellijk de box 3-heffing te wijzigen.

Liquidatie-uitkering bv aan in België wonende aandeelhouder hier belast

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Een procedure voor de rechtbank betrof de vraag of Nederland volgens het belastingverdrag met België belasting mocht heffen over de liquidatie-uitkering die een bv deed aan haar in België wonende aandeelhouder. Indien Nederland inderdaad heffingsbevoegd is, luidde de vervolgvraag of de inspecteur een naheffingsaanslag dividendbelasting aan de bv had moeten opleggen in plaats van een aanslag inkomstenbelasting op te leggen aan de aandeelhouder.

Volgens de rechtbank had de inspecteur ervoor kunnen kiezen om een naheffingsaanslag dividendbelasting aan de bv op te leggen, maar hij was daar niet toe verplicht. Alleen indien de inspecteur door zijn keuze handelt in strijd met een van de beginselen van behoorlijk bestuur kan dat anders zijn. De dividendbelasting is net als de loonbelasting een voorheffing op de inkomstenbelasting. Door de liquidatie-uitkering direct bij de aandeelhouder als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking te nemen heeft de inspecteur niet onzorgvuldig of in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur gehandeld.

De Wet IB 2001 merkt het betaalbaar stellen van liquidatie-uitkeringen aan als een vervreemding van aandelen. Voor buitenlands belastingplichtigen is het inkomen uit aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde vennootschap belastbaar. Naar Nederlands recht is het voordeel dat de aandeelhouder heeft genoten uit de betaalbaarstelling van de liquidatie-uitkering uit de bv belastbaar omdat de bv in Nederland was gevestigd. Volgens het verdrag met België is Nederland bevoegd om 15% belasting te heffen over dividenden die een in België wonende persoon van een Nederlandse bv ontvangt. De heffing over het voordeel bij de verkoop van aandelen is toegewezen aan het woonland. Uit de tekst van het verdrag wordt niet duidelijk welk artikel moet worden toegepast op liquidatie-uitkeringen. In een protocol bij het verdrag wordt uitgelegd dat inkomsten die worden genoten bij de liquidatie van een vennootschap onder het dividendartikel van het verdrag vallen. Nederland is bevoegd om maximaal 15% belasting te heffen over de liquidatie-uitkering.

Goedkeuring schulden en vruchtgebruik in box 3

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit van 31 oktober 2016 over box 3 van de inkomstenbelasting gewijzigd. De wijziging betreft een goedkeuring voor de toerekening van schulden die deel uitmaken van een algemeenheid van goederen waarop door erfrecht een vruchtgebruik rust. De goedkeuring heeft betrekking op de jaren 2012 tot en met 2016.

Wanneer door het erfrecht de langstlevende ouder een vruchtgebruik heeft gekregen van de nalatenschap en de erfgenamen de blote eigendom, wordt de volledige waarde van de goederen in aanmerking genomen bij de vruchtgebruiker. De waarde van de bloot eigendom is geen bezitting voor box 3 van de inkomstenbelasting. De inkomsten uit het nagelaten vermogen worden op deze manier belast bij degene die over de inkomsten kan beschikken. Tot een nalatenschap, waarop een vruchtgebruik rust, kunnen ook schulden behoren. Met ingang van 2017 worden de goederen en de schulden voor box 3 gelijk behandeld. Dit betekent dat ook de volledige waarde van de schulden bij de vruchtgebruiker in aanmerking wordt genomen in box 3. Door de goedkeuring van de staatssecretaris geldt dit ook voor de jaren 2012 tot en met 2016. De vruchtgebruiker en de blote eigenaar(s) moeten een gezamenlijk schriftelijk verzoek om toepassing van deze goedkeuring indienen bij de inspecteur van de vruchtgebruiker. Dat verzoek geldt dan voor het gehele tijdvak van 2012 tot en met 2016.

Tarieven en heffingskortingen

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Tarieven box 1

Inkomen van tot  Jonger dan AOW-leeftijd AOW-gerechtigd
 € 0  € 19.982 36,55% 18,65%
 € 19.982  € 33.791 40,8% 22,9%
 € 33.791  € 67.072 40,8% 40,8%
 € 67.072 52% 52%

Voor mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt geldt in de eerste twee schijven een lager tarief omdat zij geen AOW-premie hoeven te betalen.

Tarief box 2
Het tarief in box 2 bedraagt 25%.

Tarief box 3
Het belastingtarief in box 3 bedraagt 30% over een fictief rendement. Dat fictieve rendement wordt berekend over het vermogen in box 3 verminderd met de vrijstelling van € 25.000 per persoon. Met ingang van 2017 zijn er drie rendementsschijven. Voor de eerste schijf tot een bedrag van € 100.000 geldt een fictief rendement van 2,87%. Voor de tweede schijf van € 100.000 tot € 1.000.000 geldt een fictief rendement van 4,6%. Voor het rendement boven een vermogen in box 3 van € 1.000.000 geldt een fictief rendement van 5,39%.

Heffingskortingen
De algemene heffingskorting bedraagt maximaal € 2.254. Vanaf een inkomen van € 19.982 daalt de algemene heffingskorting tot nihil  bij een inkomen van € 67.068. Voor mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt bedraagt de algemene heffingskorting maximaal € 1.151.

De arbeidskorting bedraagt maximaal € 3.223. Vanaf een inkomen van € 32.444 daalt de arbeidskorting tot nihil bij een inkomen van € 121.972.
De werkbonus bedraagt maximaal € 1.119. De minimale leeftijd voor de werkbonus is verhoogd van 62 naar 63 jaar.

De inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt minimaal € 1.043. Vanaf een arbeidsinkomen van € 4.895 loopt deze korting op tot maximaal € 2.778 bij een inkomen van € 33.065. Voor mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt bedraagt deze heffingskorting maximaal € 1.419.

De levensloopverlofkorting is van toepassing bij opnamen uit het levenslooptegoed en bedraagt maximaal € 210 voor ieder jaar waarin bedragen zijn gestort in de levensloopregeling.

De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 722.

De ouderenkorting bedraagt € 1.292 tot een inkomen van € 36.057. Daarboven bedraagt de ouderenkorting € 71.

Wijzigingen inkomstenbelasting

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Eigen woning
Het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.060.000 bedraagt 0,75% van de waarde. Het verhoogde eigenwoningforfait voor het deel van de WOZ-waarde boven € 1.060.000 bedraagt 2,35%.

Aftrek van betaalde hypotheekrente in de vierde tariefschijf gaat tegen 50% in plaats van tegen het tabeltarief van 52%. Het percentage waartegen aftrek in de vierde tariefschijf wordt verleend daalt ieder jaar met 0,5%.

De rente in een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning is onbelast als de uitkering niet meer bedraagt dan € 36.900 na ten minste 15 jaar premiebetaling. De vrijstelling loopt op tot € 162.500 bij 20 jaar of meer premiebetaling. De vrijstelling voor de kapitaalverzekering eigen woning geldt alleen voor op 1 januari 2013 bestaande gevallen.

De maximale vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt € 5.069.

Premies lijfrenteverzekeringen
Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Voor iemand die de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie, dat is de jaarruimte, 13,8% van de premiegrondslag. De jaarruimte is maximaal € 12.598.
De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve.

Wie in de voorgaande zeven jaar de jaarruimte niet of niet geheel heeft benut, kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze reserveringsruimte bedraagt 17% van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.110. Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 14.039.

De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van € 103.317 en verminderd met de franchise ter grootte van € 12.032.

Voor tijdelijke oudedagslijfrenten mag het bedrag van de jaarlijkse uitkering niet hoger zijn dan € 21.312. Premies voor dergelijke lijfrenten zijn alleen aftrekbaar als de uitkeringen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin men de AOW-leeftijd bereikt.

Geen bijtelling aangegeven, hof vernietigt opgelegde boete

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Hof Den Haag heeft de aan een ondernemer opgelegde vergrijpboete vernietigd. De ondernemer had in zijn aangiften inkomstenbelasting geen rekening gehouden met privégebruik van zijn bestelauto. Het hof vond dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat het aan grove schuld van de ondernemer was te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting was geheven.

De opgelegde navorderingsaanslagen ter correctie van het achterwege laten van de bijtelling bleven in stand. De ondernemer had geen rittenregistratie bijgehouden. Naar zijn mening was de bestelauto door aard of inrichting uitsluitend geschikt voor het vervoer van goederen, maar het hof accepteerde die opvatting niet. Het enkele feit dat de achterbank of de bijrijdersstoel vuil is, beperkt de inzet van een bestelauto niet tot het vervoer van goederen. De boekhouder van de ondernemer verstrekte de voor het doen van aangifte benodigde gegevens aan de belastingadviseur. Die stelde de aangifte op en diende hem in. De belastingadviseur wist dat de ondernemer een bestelauto had, maar verwerkte geen bijtelling voor het privégebruik van de bestelauto in de aangifte. Volgens het hof hoefde de ondernemer zich niet te verdiepen in de regeling inzake de bijtelling voor privégebruik van een bestelauto.

Aan- en verkoop van motorboten was werkzaamheid

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De in- en verkoop van enkele motorboten als nevenactiviteit heeft fiscale gevolgen gehad voor een ondernemer. Aan de drie vereisten voor een bron van inkomen was voldaan. Er was sprake van deelname aan het economisch verkeer, met het oogmerk om voordeel te behalen en de verwachting dat het voordeel zou worden behaald. De rechtbank vond niet aannemelijk dat de transacties in de privésfeer plaatsvonden, gezien het korte tijdsverloop tussen de verschillende aan- en verkopen. De verkoper van de boten voerde tevergeefs aan dat hij de boten uit liefhebberij had gekocht en weer verkocht als hij een andere boot wilde. Niet alleen werd een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd waarbij de opbrengst van de verkopen als resultaat uit werkzaamheid werd aangemerkt, maar ook werd een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. De rechtbank vond dat sprake was van ondernemerschap voor de omzetbelasting, omdat zelfstandig een economische activiteit werd verricht. Een van de argumenten daarvoor was dat de verkoper reclame had gemaakt voor de boten op het internet.