Start consultatie vervanging fiscale eenheid vennootschapsbelasting

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De huidige regeling van de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting staat op de nominatie om te worden vervangen door een andere groepsregeling. Aanleiding daartoe is jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Deze jurisprudentie heeft al tot meerdere aanpassingen geleid. De staatssecretaris van Financiën heeft een eerste ronde internetconsultatie geopend over de vormgeving van de nieuwe groepsregeling. In deze eerste rond gaat het om een document met vier mogelijke richtingen voor de vervanging van de huidige regeling. Het gaat om de volgende mogelijkheden:

  1. continueren van het huidige regime, waar nodig uitgebreid met nieuwe reparatiemaatregelen;
  2. het afschaffen van de regeling van de fiscale eenheid;
  3. de introductie van een verlies- of winstoverdrachtregeling;
  4. een grensoverschrijdende groepsregeling met objectvrijstelling.

In de fiscale eenheid wordt een groep, bestaande uit een moedermaatschappij en één of meer dochtermaatschappijen, belast alsof er één belastingplichtige is. In de consultatie worden vier mogelijke oplossingsrichtingen geschetst. Geïnteresseerden kunnen tot en met 29 juli reageren op de consultatie. De staatssecretaris wil in het najaar van 2019 een schets van de beoogde groepsregeling naar de Tweede Kamer sturen. Het is de bedoeling om in 2020 een wetsvoorstel voor internetconsultatie te kunnen aanbieden.

Liquidatieverliesverrekening

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Door de werking van de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting zijn winsten van een dochtermaatschappij niet ook bij de moedermaatschappij belast. Verliezen van de dochtermaatschappij zijn niet verrekenbaar bij de moedermaatschappij. De liquidatieverliesregeling vormt een inbreuk op de deelnemingsvrijstelling. De bij ontbinding van een dochtermaatschappij resterende, niet verrekende verliezen kunnen bij de moedermaatschappij worden verrekend. Een liquidatieverlies wordt niet eerder in aanmerking genomen dan wanneer de vereffening van de dochteronderneming is voltooid. Om voor verrekening van een liquidatieverlies in aanmerking te komen moet de dochter haar onderneming geheel hebben gestaakt of hebben overgedragen aan een ander dan de moedermaatschappij of daarmee verbonden lichaam. Deze voorwaarde staat bekend als de niet-voortzettingseis. Deze eis heeft volgens de wetsgeschiedenis het karakter van een antimisbruikregel. De wetgever heeft daarmee willen voorkomen dat een concern naar believen de verliesverrekeningsmogelijkheden bij een dochtervennootschap kan verruilen voor een liquidatieverlies bij de moedervennootschap.

Omdat de aftrek van een liquidatieverlies niet eerder is toegestaan dan na verbreking van de band met de onderneming van de ontbonden dochtervennootschap, is dat het moment waarop moet worden beoordeeld of aan de niet-voortzettingseis is voldaan. In het geval van voortzetting van de onderneming binnen het concern is de aftrek van het liquidatieverlies overigens niet uitgesloten, maar wordt deze uitgesteld tot het moment waarop de gehele onderneming is gestaakt of door een derde wordt voortgezet.

Herziening omzetbelasting opfokkosten

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Ondernemers hebben recht op aftrek van omzetbelasting die door andere ondernemers in rekening is gebracht voor leveringen en diensten die worden gebruikt voor belaste prestaties. Het recht op aftrek ontstaat in het tijdvak waarin de belasting in rekening is gebracht of verschuldigd is geworden. Voor goederen en diensten die niet onmiddellijk in gebruik worden genomen, vindt de aftrek van omzetbelasting plaats overeenkomstig de bestemming van die goederen en diensten. Indien op het tijdstip van ingebruikneming blijkt dat niet het juiste bedrag aan omzetbelasting in aftrek is gebracht, wordt te veel afgetrokken belasting op dat tijdstip alsnog verschuldigd en wordt te weinig afgetrokken belasting op verzoek teruggegeven.

In een arrest van 4 december 2009 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat goederen of diensten, die een ondernemer afneemt om een bedrijfsmiddel in goede staat te houden, onmiddellijk worden gebruikt. Dat geldt ook in een periode waarin het bedrijfsmiddel tijdelijk geen opbrengsten levert. Herziening van de aftrek van voorbelasting is dan niet aan de orde. Dit is anders voor goederen of diensten die een ondernemer betrekt om een bedrijfsmiddel gereed te maken voor het beoogde gebruik of om een bedrijfsmiddel binnen zijn onderneming te ontwikkelen of tot stand te brengen. De omzetbelasting die drukt op dergelijke goederen en diensten is aftrekbaar overeenkomstig hun bestemming op het tijdstip waarop de belasting in rekening wordt gebracht. De aftrek van voorbelasting moet zo nodig worden herzien.

Het in een melkveebedrijf opfokken van een kalf tot melkkoe moet worden aangemerkt als het binnen de onderneming ontwikkelen van een bedrijfsmiddel. Het dier is een roerende zaak waarop kan worden afgeschreven. Het opfokken van een kalf tot melkkoe is volgens de Hoge Raad niet aan te merken als het in goede staat houden van het kalf. Dit betekent dat de omzetbelasting die in rekening is gebracht op goederen en diensten die zijn gebruikt bij het opfokken in aanmerking komt voor herziening.

Herstel arbeidsovereenkomst

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Volgens het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens bedrijfseconomische omstandigheden als het UWV de toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft geweigerd. De kantonrechter mag dit verzoek alleen inwilligen als aan de wettelijke voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan en er geen opzegverboden gelden.

In verband met het wegvallen van een subsidie voor bepaalde activiteiten verzocht een stichting het UWV om toestemming om de arbeidsovereenkomst met een werkneemster op te zeggen op grond van bedrijfseconomische redenen. Hoewel het UWV de toestemming verleende, maakte de stichting daarvan geen gebruik. Nadat de werkneemster arbeidsongeschikt was geworden, vroeg de stichting opnieuw toestemming aan het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van bedrijfseconomische omstandigheden. Het UWV weigerde de toestemming te verlenen vanwege het opzegverbod tijdens ziekte. De uitzondering op het opzegverbod bij volledige bedrijfsbeëindiging van de werkgever deed zich hier niet voor. De stichting verzocht vervolgens de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst. De werkneemster ging in hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter.

Hof Den Bosch stelde vast dat sprake was van een opzegverbod. De werkneemster was nog geen twee jaar arbeidsongeschikt en was dat al toen het verzoekschrift werd ingediend. Niet te verwachten was dat de werkneemster binnen vier weken na de beslissing van het UWV op het verzoek om toestemming hersteld zou zijn.

Omdat de stichting haar werkzaamheden niet beëindigde, was de uitzondering op het opzegverbod tijdens ziekte niet van toepassing. Het hof was van oordeel dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden. Volgens de wet kan het hof een door de kantonrechter uitgesproken ontbinding niet ongedaan maken. Wel kan het hof de werkgever veroordelen om de arbeidsovereenkomst te herstellen of aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen. Het hof kan ook zelf de arbeidsovereenkomst herstellen. In deze procedure besloot het hof tot het laatste.

Tweede Kamer neemt wetsvoorstel vertraagde verhoging AOW-leeftijd aan

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De Tweede Kamer heeft met een grote meerderheid het wetsvoorstel temporisering verhoging van de AOW-leeftijd aangenomen. 128 van de 150 Kamerleden hebben voor het wetsvoorstel gestemd. De temporisering van de AOW-leeftijd is onderdeel van het onlangs gesloten pensioenakkoord. Het wetsvoorstel regelt dat de AOW-leeftijd de komende twee jaar niet stijgt en dus 66 jaar en vier maanden blijft. Vervolgens stijgt de AOW-leeftijd tot 67 jaar in 2024.

Moties om de AOW-leeftijd te verlagen naar 65 resp. naar 66 jaar in 2020 hebben het niet gehaald. Het wetsvoorstel gaat nu naar de Eerste Kamer.

Wetsvoorstel vertraging verhoging AOW-leeftijd

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

In vervolg op het onlangs gesloten principeakkoord betreffende de pensioenen heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het wetsvoorstel temporisering verhoging AOW-leeftijd bij de Tweede Kamer ingediend. De voorgenomen verlaging van de AOW-leeftijd heeft in 2020 effect op de eerste groep burgers. Om een redelijke overgangstermijn te bewerkstelligen is de bedoeling dat de wet wordt vastgesteld en gepubliceerd in het Staatsblad voor 1 juli 2019. Dat betekent dat het wetsvoorstel nog voor het zomerreces de goedkeuring moet krijgen van beide Kamers.

Het wetsvoorstel houdt in dat de AOW-leeftijd in 2020 en 2021 op 66 jaar en 4 maanden blijft staan. In 2022 stijgt de AOW-leeftijd naar 66 jaar en 7 maanden en in 2023 naar 66 jaar en 10 maanden. In 2024 wordt de AOW-leeftijd 67 jaar. Met ingang van 2025 is de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Onderdeel van het principeakkoord is dat de koppeling van de AOW-leeftijd en de pensioenrichtleeftijd aan de resterende levensverwachting vanaf 65 jaar niet 1 op 1 is, maar dat voor ieder jaar extra levensverwachting de AOW-leeftijd en de pensioenrichtleeftijd acht maanden stijgen. Die regeling is niet in dit wetsvoorstel opgenomen. In het najaar zal het kabinet de Eerste en Tweede Kamer informeren over de voortgang van de uitwerking van de hoofdlijnen van het SER-advies. Daarna zal het kabinet de vernieuwing van het pensioenstelsel omzetten in wet- en regelgeving. Het gaat dan om aanpassing van de regelgeving voor de AOW, voor het arbeidsvoorwaardelijk pensioen en voor de vrijwillige oudedagsvoorziening.

De vertraagde verhoging van de AOW-leeftijd wordt gefinancierd door het jeugd lage-inkomensvoordeel per 1 januari 2020 te halveren. Per 1 januari 2024 wordt deze regeling afgeschaft. Het hoge tarief van het lage-inkomensvoordeel van maximaal € 2.000 per jaar wordt per 1-1-2020 verlaagd naar maximaal € 1.000 per jaar.

Belastingheffing box 3 in strijd met recht op ongestoord genot van eigendom

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting gaat tegenwoordig uit van een gedifferentieerd forfaitair rendement, afhankelijk van de hoogte van het vermogen. Dat rendement wordt belast tegen een tarief van 30%. In eerdere jaren, onder andere in 2013 en 2014, gold een vast forfaitair rendement van 4%. Per saldo bedroeg de belasting in die jaren 1,2% van het vermogen boven de vrijstelling. Vanwege de lage spaarrente zijn over meerdere jaren procedures gevoerd waarin de hoogte van het forfaitaire rendement ter discussie is gesteld. Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens waarborgt het ongestoorde genot van eigendom. In het algemeen vormt belastingheffing een gerechtvaardigde inbreuk op dit recht, maar de belastingheffing moet wel in een redelijke verhouding staan tot de grondslag waarover wordt geheven.

De Hoge Raad heeft onlangs de einduitspraken gedaan in een reeks massaalbezwaarprocedures over de vermogensrendementsheffing in 2014. Het geschil betreft de vraag of de belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting op spaarsaldi naar haar aard in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom. Het geschil gaat niet over de vraag of de belastingheffing in box 3 een individuele en buitensporige last vormt.

Hof Arnhem-Leeuwarden was eerder van oordeel dat voor het aannemen van een inbreuk op het recht van eigendom niet voldoende is dat het rendement op spaarsaldi structureel beneden 4% van het geïnvesteerde vermogen ligt. Het hof vond niet aannemelijk dat een gemiddeld rendement van 4% over het totale box 3-vermogen voor particuliere beleggers niet haalbaar zou zijn.

De wetgever heeft bij de vaststelling van het forfaitaire rendement op 4% aansluiting gezocht bij de rendementen die belastingplichtigen, over een langere periode bezien, gemiddeld zonder te veel risico moeten kunnen behalen. Volgens de Hoge Raad is dat in de jaren 2013 en 2014 niet meer het geval. De belastingheffing in box 3 levert op stelselniveau een schending op van het recht op het ongestoord genot van eigendom als het nominaal haalbare rendement lager ligt dan 1,2%. Het is volgens de Hoge Raad niet aan de rechter om in te grijpen in de wettelijke regeling, tenzij een individuele belastingplichtige wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Dat punt was hier echter niet aan de orde.

Tweede Kamer wil eerlijke winstbelasting voor multinationals

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen waarin de regering gevraagd wordt om een commissie in te stellen die moet adviseren over eerlijke winstbelasting voor multinationals. Op dit moment betalen multinationals met een Nederlands hoofdkantoor vaak geen vennootschapsbelasting over de in Nederland behaalde winst. Dat komt omdat zij gebruik maken van allerlei maatregelen die zijn getroffen om Nederland een aantrekkelijk vestigingsland te maken voor hoofdkantoren. De commissie zou over zes maanden met een rapport met aanbevelingen moeten komen.

Aanmelden voor nieuwe KOR

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Aanmelden voor nieuwe KOR

Per 1 januari 2020 wordt de kleineondernemingsregeling (KOR) in de btw vernieuwd.
Deze regeling gaat dan ook voor BV’s gelden. Hoe zit dat?

Huidige regeling.
De bestaande kleineondernemersregeling (KOR) betekent dat een ondernemer/natuurlijke persoon een korting krijgt op de af te dragen btw, als deze niet meer dan € 1.883 per jaar bedraagt. Het gaat dan om de te betalen btw na aftrek van de betaalde voorbelasting. De ondernemer hoeft in het geheel geen btw af te dragen als dit bedrag per saldo niet meer bedraagt dan € 1.345 per jaar. Boven dit bedrag krijgt de ondernemer een korting, die afloopt naar nihil bij € 1.883 aan af te dragen btw.

Nieuwe regeling vanaf 2020.
De KOR gaat per 1 januari 2020 veranderen. Deze nieuwe regeling gaat voor alle rechtsvormen gelden. Dit betekent dus dat uw BV daar straks ook een beroep op kan doen. In de nieuwe regeling is niet langer de af te dragen btw beslissend, maar de hoogte van de btw-belaste omzet. Tot een btw-belaste omzet van € 20.000 per jaar kan men opteren voor de nieuwe vrijstellingsregeling. De omzetgrens geldt ook als het eerste jaar feitelijk korter is, omdat de onderneming in de loop van dat jaar is gestart.

Hoe werkt dit dan?
Als uw BV de nieuwe regeling gaat toepassen, brengt uw BV geen btw meer in rekening, kan uw BV geen btw meer aftrekken en doet uw BV ook geen aangifte meer voor de btw. U moet wel de omzet van de BV bijhouden, anders is het niet te controleren of uw BV wel onder de grens blijft. Als u uw BV aanmeldt voor de regeling, moet uw BV deze regeling minstens drie jaar lang toepassen. 

Let op.  Dit kan negatief uitpakken in
jaren waarin er fors wordt geïnvesteerd, omdat u de voorbelasting op uw
investeringen niet kunt terugkrijgen. De regeling is dan ook niet verplicht.

Aanmelden bij de Belastingdienst.
U kunt uw BV vanaf 1 juni 2019 bij de Belastingdienst aanmelden voor de nieuwe regeling. Als u de regeling vanaf 1 januari 2020 wilt gaan toepassen, moet de aanmelding uiterlijk 20 november 2019 binnen zijn. Aanmelden kan via een formulier dat te vinden is op de site van de Belastingdienst.

Indien u nog vragen heeft kunt u contact opnemen, 013-5340001.

Belastingdienst en AVG

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Op 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in werking getreden. Al snel werd duidelijk dat de Belastingdienst niet kon voldoen aan de door de AVG gestelde eisen met betrekking tot persoonsgegevens. In een brief aan de Tweede Kamer rapporteert de staatssecretaris van Financiën over de stand van zaken binnen de Belastingdienst met betrekking tot de AVG.

Inmiddels heeft de Belastingdienst de nodige maatregelen getroffen om te voldoen aan de AVG. Het is echter nog niet gelukt om alle verouderde gegevens te verwijderen. Daar zijn twee oorzaken voor aan te wijzen. Voor een aantal oude systemen zijn ingrijpende aanpassingen nodig om verouderde gegevens op basis van de AVG-normen te kunnen verwijderen. Dat is op korte termijn niet mogelijk. Daarnaast dienen alle digitale documenten op basis van de inhoud beoordeeld te worden op de aanwezigheid van persoonsgegevens, aangezien de bestandsnaam of het bestandsformaat niets zegt over de inhoud van een bestand. De verouderde documenten worden in een datakluis geplaatst. De persoonsgegevens zijn niet langer toegankelijk voor medewerkers van de Belastingdienst, maar alleen voor de aangewezen beheerders.

Op de website van de Belastingdienst staat een privacyverklaring. De privacyverklaring geeft informatie over de persoonsgegevens die de Belastingdienst verwerkt van burgers, bedrijven en eigen personeel, waar die gegevens vandaan komen en aan wie ze eventueel geleverd worden. Een samenvatting van het register van verwerkingen is gepubliceerd als bijlage bij de privacyverklaring.

De Belastingdienst heeft maatregelen genomen om het intern oneigenlijk delen van gegevens te voorkomen.