Vervolgonderzoek aanpassing heffing in box 3

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De staatssecretaris van Financiën heeft een vervolgonderzoek uit laten voeren naar de mogelijkheden voor belastingheffing in box 3 op basis van het werkelijk behaalde rendement. In het vervolgonderzoek is ook gekeken naar mogelijke aanpassingen om binnen het huidige forfaitaire systeem te komen tot een heffing die beter aansluit bij de werkelijk behaalde rendementen. Het rapport van dit nadere onderzoek is nu aan de Tweede Kamer aangeboden.

Belangrijkste conclusie onderzoek
De belangrijkste conclusie van het vervolgonderzoek is dat de in het eerdere rapport beschreven varianten voor burgers, financiële instellingen en de Belastingdienst qua uitvoering structureel problematisch zijn. Deze varianten zijn een vermogensaanwasbelasting, een vermogenswinstbelasting en een forfaitaire heffing over de individuele vermogensmix. Een vermogensaanwasbelasting en een vermogenswinstbelasting sluiten voor inkomen uit spaartegoeden en beleggingsproducten aan bij de werkelijke rendementen. Het verschil tussen beide varianten is het moment waarop belasting wordt geheven. Bij een vermogensaanwasbelasting worden de vermogensmutaties jaarlijks in de heffing betrokken. Bij een vermogenswinstbelasting worden de vermogensmutaties belast op het moment van realisatie. Langdurig uitstel van belastingheffing is in deze laatste optie mogelijk. Dat kan leiden tot sterk wisselende belastingopbrengsten. Een vermogensaanwasbelasting voorkomt uitstel van belastingheffing, maar leidt tot wisselende belastinginkomsten, doordat waardemutaties direct doorwerken in de heffing.

Haalbare variant
De meest haalbare variant lijkt een aangepaste versie van de huidige forfaitaire regeling. Aanpassingen van rendementspercentages, de gewichten van sparen en beleggen in de vermogensmix per vermogensschijf, de lengte van de vermogensschijven, het heffingvrije vermogen en het proportionele tarief zijn relatief eenvoudig aan te brengen. Op die manier wordt beter aangesloten bij het werkelijke rendement. Dergelijke wijzigingen kunnen op korte termijn worden doorgevoerd. Kleine spaarders kunnen worden ontzien door:

  • het heffingvrije vermogen te verhogen;
  • het forfaitair rendement sneller te laten aansluiten op de actuele rendementen;
  • in de eerste vermogensschijf alleen het spaarrendement in aanmerking te nemen.

Het aanpassen binnen het huidige systeem zou door opname in het Belastingplan 2018 per 1 januari 2018 al kunnen gebeuren.

Kabinetsreactie
De staatssecretaris onthoudt zich van inhoudelijk commentaar op het rapport. De keuze voor een heffing in box 3, die beter aansluit bij de werkelijk behaalde rendementen, moet door een nieuw kabinet gemaakt worden.

Bezwaar en beroep in compromis uitgesloten

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Een belastingplichtige maakte in een inkeerverzoek melding van in Zwitserland aangehouden vermogen. De tegoeden op de Zwitserse bankrekeningen zijn niet vermeld in de aangiften IB over de jaren 2002 tot en met 2012. In reactie op verzoek stelde de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst op, waarin onder meer stond dat het inkeerverzoek als vrijwillige verbetering van reeds ingediende aangiften is aangemerkt. De na te vorderen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2002 tot en met 2012 en de heffingsrente over de belasting en premie zijn uit praktische overwegingen in één navorderingsaanslag over 2008 verwerkt. De vaststellingsovereenkomst bevatte verder de bepaling dat tegen de navorderingsaanslag geen bezwaar en/of beroep zal worden aangetekend.

Desondanks ging de belastingplichtige in beroep tegen de navorderingsaanslag, omdat deze niet met de nodige voortvarendheid zou zijn opgelegd. Dat zou moeten leiden tot vernietiging van de navorderingsaanslag. De vaststellingsovereenkomst is door de belastingplichtige op 26 maart 2014 ondertekend. De navorderingsaanslag is opgelegd met dagtekening 31 januari 2015. Volgens de belastingplichtige heeft de inspecteur te lang gewacht met het opleggen van de navorderingsaanslag. De rechtbank legt de vaststellingsovereenkomst zo uit dat de belastingplichtige uitdrukkelijk en zonder voorbehoud afstand heeft gedaan van alle rechtsmiddelen tegen de navorderingsaanslag, ook voor zover die zien op de toepassing van de verlengde navorderingstermijn. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat een beroep op de voortvarendheidseis is uitgesloten.

Twee conclusies A-G over naheffingsaanslag aan ontbonden vof

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De advocaat-generaal bij de Hoge Raad (A-G) heeft twee conclusies gewijd aan een procedure over een naheffingsaanslag en een boete die zijn opgelegd aan een inmiddels ontbonden vennootschap onder firma (vof). De A-G is in de eerste conclusie van mening dat beide terecht zijn opgelegd en dat het beroep in cassatie van de vof ongegrond moet worden verklaard.

Een eenmanszaak werd op 1 oktober 2009 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 omgezet in een vof, die vervolgens per 31 december 2009 is ontbonden. De vof heeft in 2009 auto’s aan werknemers ter beschikking gesteld. Bij de inhouding van loonheffing is geen rekening gehouden met een bijtelling voor privégebruik van de auto’s. De inspecteur heeft aan de vof een naheffingsaanslag over 2009 opgelegd met een boete. De rechtbank heeft het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard en de boete verminderd in verband met verlaging van de schuldkwalificatie tot grove schuld. Ook het hoger beroep is ongegrond verklaard.
Het hof verwierp de stelling dat de boete moest vervallen omdat de vof was ontbonden. Volgens het hof verkeren de voormalige vennoten na de ontbinding van de vof niet in de onmogelijkheid om zich te verdedigen.
In cassatie tegen de uitspraak van het hof wordt aangevoerd dat het hof er geen rekening mee heeft gehouden dat aan een niet-bestaand lichaam, zoals de ontbonden vof, opgelegde aanslagen en beschikkingen nietig zijn. De A-G bij de Hoge Raad is van mening dat, nu de vof op het tijdstip waarop het loon werd genoten nog niet was ontbonden en dus verplicht was de loonbelasting over het privégebruik auto te betalen, zij degene is aan wie de naheffingsaanslag moest worden opgelegd. Niet van belang is volgens de A-G dat de vof op het moment van opleggen van de naheffingsaanslag al was ontbonden. De belastingaanslag is niets anders dan de formalisering van een bestaande belastingschuld. Omdat de vennoten tegen de aan de vof opgelegde boete bezwaar en beroep konden instellen en zich daartegen dus kunnen verdedigen, is ten aanzien van de boete gen sprake van strijd met het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens.

Opmerkelijk is dat de A-G in de tweede, aanvullende conclusie meent dat het beroep in cassatie gegrond verklaard moet worden met verwijzing van de zaak voor nader feitelijk onderzoek. De reden voor deze aanvullende conclusie is dat in de op 1 oktober 2009 gesloten oprichtingsovereenkomst van de vof staat dat deze is aangevangen op 1 oktober 2009. Op 31 december 2009, de datum van ontbinding van de vof, is een aanvullende overeenkomst gesloten waarin staat dat, in tegenstelling tot de oprichtingsovereenkomst, de vennoten de intentie hebben gehad om per 1 januari 2009 een vof aan te gaan. De aanvullende overeenkomst is pas ondertekend op 7 januari 2011. Dat roept de vraag op of het mogelijk is om achteraf een vof eerder te doen ingaan.

In beginsel is het voor de samenwerkende vennoten niet mogelijk een vof op te richten met terugwerkende kracht. Dat zou in strijd zijn met de eisen van een ordelijk handelsverkeer. Omdat in de oprichtingsovereenkomst van de vof geen ander tijdstip is bepaald dan dat van de overeenkomst zelf, geldt die datum, 1 oktober 2009, als startdatum van de vof. De gewenste terugwerkende kracht, zoals vastgelegd in de aanvullende overeenkomst, brengt daar geen verandering in.
Volgens de A-G moet aan de hand van feiten en omstandigheden worden bepaald of de vof feitelijk reeds heeft bestaan voor de datum van de oprichtingsakte. Daarvoor is verwijzing naar een feitelijke instantie nodig.

Grote ondernemer moet mkb’er eerder betalen

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Grote ondernemer moet mkb’er eerder betalen

Bent u mkb’er of zzp’er en levert u goederen of diensten aan grote ondernemingen? In dat geval moet u wellicht ongewenst lang wachten op de betaling. Betalingstermijnen van 60 dagen of langer blijken vaak voor te komen. Die grote afnemer is echter heel belangrijk voor u, dus u kunt zich hier moeilijk tegen verzetten. U bent in wezen de grote onderneming renteloos aan het voorfinancieren, terwijl u zelf in de problemen komt. Er is echter goed nieuws. Grote ondernemingen moeten voortaan een maximale betaaltermijn van 60 dagen hanteren in hun overeenkomsten met mkb-bedrijven en zzp’ers. Overeenkomsten met een langere betaaltermijn worden nietig verklaard en van rechtswege omgezet in een betaaltermijn van 30 dagen. Betaalt het grootbedrijf pas na 30 dagen? In dat geval is het bedrijf van rechtswege de wettelijke handelsrente van 8% verschuldigd over de dagen waarmee de 30-dagentermijn wordt overschreden. Dit staat in een wetsvoorstel waarmee de Eerste Kamer op 7 maart 2017 heeft ingestemd. De datum waarop de wet in werking treedt moet nog worden bepaald.

Die betaaltermijn van 60 dagen was er toch al? Sinds 16 maart 2013 geldt al een wettelijke maximale betalingstermijn van in beginsel 60 dagen. Voor de overheid geldt een termijn van 30 dagen. U mag sindsdien ook zonder enige aanmaning of ingebrekestelling € 40 aan incassokosten in rekening brengen. Daarnaast kunnen partijen ook na de aanmaning volgens een staffel meer incassokosten in rekening brengen. Niet natuurlijke personen mogen daarbij ook hogere buitengerechtelijke incassokosten afspreken. Deze wettelijke betalingsregeling heeft echter het betalingsgedrag tussen ondernemers en tussen ondernemers en de overheid niet verbeterd. De betalingsachterstanden zijn sinds de recessie zelfs opgelopen in plaats van teruggelopen. Dat komt met name door de uitzonderingsmogelijkheid die de wet biedt, waardoor grote ondernemers toch pas na 60 dagen mogen betalen zonder dat zij daarvoor worden beboet. Het onlangs aangenomen wetsvoorstel stelt hier nu paal en perk aan. •

Voor vragen of advies neem contact met ons op (013-5340001).

Kosten keuring onderdeel scholingskosten

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De kosten voor een opleiding die iemand volgt met het oog op het verwerven van inkomen zijn aftrekbaar voor zover ze meer bedragen dan de niet aftrekbare drempel van € 500.

Een piloot maakte kosten om zijn vliegbrevet te behouden. Onderdeel daarvan was een bedrag van € 229 voor een medische keuring. Aanvankelijk weigerde de inspecteur aftrek van de gemaakte kosten. In beroep stond de rechtbank aftrek wel toe. De inspecteur bestreed in hoger beroep de aftrek van de keuringskosten als scholingskosten. Volgens de inspecteur staan de kosten van de keuring in een te ver verwijderd verband met de opleiding om ze als scholingskosten in aftrek te kunnen brengen.
Hof Arnhem-Leeuwarden deelt de opvatting van de rechtbank. Het is niet mogelijk om het lesprogramma ter behoud van het vliegbrevet te volgen zonder medische keuring. Dat betekent dat de kosten van de keuring in een rechtstreeks verband staan met de gevolgde opleiding. De omstandigheid dat piloten jaarlijks in het kader van hun beroep en dus los van een opleiding medisch dienen te worden gekeurd, doet daar niet aan af.

Berekening belastingrente

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Bij het opleggen van een belastingaanslag kan belastingrente worden berekend. Dat kan ook wanneer een negatieve voorlopige aanslag inkomstenbelasting wordt herzien in een positieve voorlopige aanslag. In dat geval wordt belastingrente berekend over het verschil tussen het positieve en het negatieve bedrag. De berekening van belastingrente gaat niet eerder in dan zes maanden na het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop het verschil invorderbaar is. Wanneer de herziening is vastgesteld overeenkomstig een verzoek van de belastingplichtige, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend uiterlijk 14 weken na de datum van ontvangst van het verzoek. Wanneer de herziening is vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte voor het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend uiterlijk 19 weken na de datum van ontvangst van de aangifte.

Op grond van de door een belastingplichtige ingediende aangifte inkomstenbelasting legde de Belastingdienst een negatieve voorlopige aanslag aan hem op van ruim € 1 miljoen. Bij de uitbetaling van dit bedrag is volgens de wettelijke regels geen belastingrente vergoed. Nadat de belastingplichtige een verbeterde aangifte inkomstenbelasting had ingediend legde de inspecteur een voorlopige aanslag op met een te betalen bedrag van ongeveer € 1,1 miljoen. Daarbij werd belastingrente berekend over een tijdvak van bijna 1 jaar. De belastingplichtige was het niet eens met het in rekening brengen van belastingrente, ook al omdat hij per saldo minder dan drie maanden de beschikking had gehad over het uitbetaalde bedrag.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat het niet mogelijk is op grond van de redelijkheid of de billijkheid de wet niet toe te passen. Het hof kwam wel enigszins tegemoet aan de wens van de belastingplichtige. De belastingplichtige had voor het indienen van de verbeterde aangifte een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag ingediend. Rekening houdend met de datum waarop dat verzoek was gedaan, verminderde het hof de periode waarover belastingrente berekend werd met twee weken. Voor een verdere vermindering zag het hof geen aanleiding. De door de wetgever gestelde termijn waarbinnen de inspecteur een verzoek om herziening moet behandelen is volgens het hof in het algemeen redelijk.

Lening niet onzakelijk

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Een geldlening tussen gelieerde partijen is onzakelijk als er geen rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest deze lening te verstrekken onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Indien de rente zodanig moet worden aangepast dat de lening winstdelend zou worden, wordt een debiteurenrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Behoudens bijzondere omstandigheden wordt er dan van uitgegaan dat de geldgever dit risico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van de gelieerde partij te dienen. Een verlies op een als onzakelijk aangemerkte geldlening komt niet in mindering op de winst of het inkomen van de geldverstrekker. Er is sprake van een bijzondere omstandigheid als tussen schuldeiser en schuldenaar een zakelijke relatie bestaat die ook zonder concernrelatie voor de schuldeiser aanleiding zou zijn geweest om een lening onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden te verstrekken. Of een lening onzakelijk is wordt in eerste instantie beoordeeld naar het moment van het aangaan van de lening. Een zakelijke lening kan gedurende haar looptijd door handelen van de crediteur alsnog onzakelijk worden. De bewijslast voor onzakelijkheid van een lening ligt bij de inspecteur.

In het kader van een fusie ontstond een vordering van een van de aandeelhouders op een deelneming van € 3,3 miljoen wegens gedeclareerd dividend. De deelneming was op dat moment in staat om de gehele schuld af te lossen met door de bank verstrekte liquide middelen. In totaal had de bank voor een bedrag van € 18,9 miljoen aan leningen verstrekt. De deelneming loste slechts een deel van haar schuld af, waardoor een vordering van € 1,5 miljoen resteerde. Na verloop van tijd werd overeengekomen dat met ingang van 1 januari 2006 geen rente meer zou worden berekend en dat aflossing alleen zou plaatsvinden bij verkoop van alle aandelen in de deelneming op voorwaarde van een vooraf bepaalde minimum opbrengst. Bij de latere verkoop werd deze opbrengst niet gerealiseerd. De geldverstrekker wilde de lening afboeken ten laste van de winst. De inspecteur weigerde dat omdat naar zijn mening de lening onzakelijk was.

Volgens het hof was geen sprake van een debiteurenrisico dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Gezien de omvang van de verstrekte leningen had de bank vertrouwen in het slagen van de fusie. De overeengekomen rente op de resterende dividendvordering was hoger dan de rente die de bank had bedongen. Het ontbreken van zekerheden en van een concreet aflossingsschema vond het hof van onvoldoende belang om de vordering als onzakelijk aan te merken. De inspecteur is er volgens het hof niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat in deze casus geen rente kon worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. De lening mocht voor het volledige bedrag van € 1,5 miljoen ten laste van de winst worden afgewaardeerd.

Vergoeding uitstel levering

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Bij de levering van een in Nederland gelegen onroerende zaak wordt overdrachtsbelasting geheven van de verkrijger. De overdrachtsbelasting wordt berekend over de waarde van de onroerende zaak, waarbij de waarde ten minste gelijk is aan de waarde van de tegenprestatie. De tegenprestatie is het totaal van de prestaties waartoe de verkrijger zich bij de koop heeft verbonden om de onroerende zaak te verkrijgen.

Volgens de rechtbank is de vergoeding die een koper betaalt aan de verkoper om uitstel van de levering van de onroerende zaak te bewerkstelligen een deel van de tegenprestatie. Dat betekent dat over deze vergoeding overdrachtsbelasting verschuldigd is. Volgens de koopovereenkomst had de koper het recht om de levering tegen een vergoeding van € 200.000 met een maand uit te stellen. In totaal mocht de koper de levering drie maanden uitstellen. De akte van levering van de notaris merkte het extra betaalde bedrag van € 600.000 aan als onderdeel van de tegenprestatie voor de levering waarover overdrachtsbelasting berekend moest worden. De rechtbank sloot zich daarbij aan.

Wederindiensttredingsvoorwaarde

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Toestemming van het UWV om de arbeidsovereenkomst met een werknemer wegens bedrijfseconomische redenen op te zeggen wordt verleend met toepassing van de wederindiensttredingsvoorwaarde. Deze voorwaarde houdt in dat de werkgever, wanneer hij binnen 26 weken iemand wil aannemen voor de werkzaamheden die de ontslagen werknemer verrichtte, eerst de ontslagen werknemer de kans moet bieden om zijn oude baan weer te vervullen voordat hij een ander mag aannemen. Houdt de werkgever zich niet aan deze voorwaarde, dan kan de ontslagen werknemer de kantonrechter verzoeken om de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen of om de werkgever te verplichten om een billijke vergoeding aan hem te betalen. Dat verzoek moet gedaan worden binnen twee maanden na de dag waarop de werknemer op de hoogte is geraakt van het overtreden van de wederindiensttredingsvoorwaarde. Wordt het verzoek te laat gedaan, dan kan de kantonrechter het verzoek niet ontvankelijk verklaren.

Heeft u onbetaalde facturen ouder dan 1 jaar?

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Onbetaalde facturen ouder dan 1 jaar

Heeft u als ondernemer onbetaalde facturen liggen waarop u de BTW al wel als voorbelasting in aftrek hebt gebracht?

Houd er dan rekening mee dat u die BTW binnen één jaar na het opeisbaar worden van de factuur alsnog moet afdragen.

Doet u dat niet, dan kan u dat op een naheffing met boete komen te staan.

Per 1 januari 2017 is de herziening van omzetbelasting wegens niet-betaling aangepast.

De wet hanteert nu een fictietermijn van één jaar, voor de teruggaaf van BTW als de afnemer niet betaald, maar ook voor de terugbetaling door afnemers die de hun in rekening gebrachte BTW al wél hebben verrekend, maar nog niet betaald.

Voor de per 1 januari 2017 openstaande facturen is de éénjaarstermijn direct van toepassing.

Voor de terugbetaling van BTW begint die termijn te lopen op het tijdstip van het opeisbaar worden: voor een factuur die op 1 juni 2016 opeisbaar is geworden moet de BTW per 1 juni 2017 worden afgedragen.

Voor oude facturen, die al in 2015 opeisbaar zijn geworden, is de fictietermijn van een jaar per 1 januari 2016 ingegaan. De op die facturen in aftrek gebrachte omzetbelasting had per 1 januari 2017 afgedragen moeten worden.

Onze tip is om de openstaande postenlijst van de crediteuren door te lopen en te beoordelen of dat er posten opstaan die ouder dan één jaar zijn, neem vervolgens contact op met ons kantoor om te beoordelen hoe bepaalde zaken aan te pakken om deze boete te voorkomen bij een belastingcontrole.

Voor vragen neem contact met ons op (013-5340001).