Terugvragen buitenlandse btw

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Ondernemers, die in 2020 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen. Een verzoek om teruggaaf over 2020 moet vóór 1 oktober 2021 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken die later binnenkomen worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Voor een verzoek om teruggaaf zijn inloggegevens nodig. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het tot vier weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.

Voorwaarden verzoek teruggaaf

Om btw uit een ander EU-land terug te vragen moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan:

  • de onderneming is in Nederland gevestigd;
  • de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten worden gebruikt;
  • de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.

Verzoek om teruggaaf niet mogelijk

Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk als:
• geen sprake is van ondernemerschap voor de btw; of
• de onderneming uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht.

Behandeling verzoek

De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd worden. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.

Drempelbedragen

Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar maar over ten minste drie maanden geldt een drempelbedrag van € 400.

Bijlagen bij verzoek

Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.

Schenking schilderij in termijnen

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De giftenaftrek in de inkomstenbelasting is onderdeel van de persoonsgebonden aftrek. In mindering op het inkomen in box 1 komen onder meer periodieke giften in de vorm van vaste en gelijkmatige uitkeringen aan algemeen nut beogende instellingen of verenigingen. Door de persoonsgebonden aftrek kan het inkomen niet verder dalen dan tot nihil. Voor zover de persoonsgebonden aftrek niet in aftrek kan worden gebracht op het inkomen in box 1, vermindert de aftrek het belastbaar inkomen in box 3, maar niet verder dan tot nihil.

De staatssecretaris van Financiën heeft in een besluit uit 2014 goedgekeurd dat periodieke giften in natura op dezelfde wijze worden behandeld als giften in geld. Volgens de staatssecretaris valt de schenking van één enkel voorwerp, waarbij het eigendomsrecht daarvan jaarlijks in gelijke gedeelten overgaat, onder de periodieke giften in natura. Een voorbeeld hiervan is een schilderij, waarvan elk jaar een evenredig gedeelte in eigendom aan een museum wordt overgedragen. Giften in natura worden voor de toepassing van de giftenaftrek gesteld op de waarde in het economische verkeer.

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was de waarde van een onder de regeling voor periodieke giften geschonken schilderij in geschil. De belanghebbende bepleitte een waarde ten tijde van de schenking aan het museum van € 9 miljoen. De inspecteur meende dat de waarde niet hoger was dan € 7,5 miljoen.

De belanghebbende onderbouwde zijn standpunt met een taxatieverslag, waarin het schilderij eind 2013 is getaxeerd naar een waarde in het economische verkeer van € 9 miljoen en op een taxatie van 14 mei 2014, waarin de waarde voor de verzekering eveneens is getaxeerd op € 9 miljoen. De inspecteur onderbouwde zijn standpunt met een taxatierapport uit 2020, waarin het schilderij per 14 april 2014 is getaxeerd op € 7,5 miljoen.

Het hof was van oordeel dat de belanghebbende erin is geslaagd aannemelijk te maken dat het schilderij ten tijde van de schenking aan het museum in april 2014 een waarde in het economische verkeer had van € 9 miljoen. Het hof hechtte waarde aan de in 2001 op een veiling gerealiseerde prijs van circa € 10 miljoen voor een vergelijkbaar schilderij. Zowel de door de belanghebbende ingeschakelde taxateurs als de door de inspecteur ingeschakelde taxateur vonden dit schilderij goed vergelijkbaar met het geschonken schilderij. Rekening houdend met indexering zou de waarde voor dit vergelijkingsobject ultimo 2013 € 14 miljoen bedragen, aldus een van de taxateurs. Daarmee rekening houdend vond het hof een waarde in het economische verkeer van het schilderij in april 2014 van € 9 miljoen aannemelijk.

Einde generieke steun coronacrisis

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Per 1 oktober 2021 komt er een einde aan de generieke steunmaatregelen ter bestrijding van de coronacrisis. Het gaat om de regelingen NOW, TVL, Tozo en TONK en om een aantal fiscale maatregelen.

Garantieregelingen

Niet alle maatregelen worden gestaakt. Een aantal specifieke maatregelen blijft van kracht in het vierde kwartaal van 2021. Van de coronafinancieringsregelingen KKC, Qredits overbruggingskrediet, BMKB-C en GO-C kan ook in het vierde kwartaal gebruik worden gemaakt. Dat geldt ook voor het Garantiefonds Evenementen.

Een regeling voor de nachthoreca voor het vierde kwartaal is aangekondigd. Hoe deze eruit zal zien is nog niet bekend.

Uitstel van belastingbetaling

De bijzondere regeling voor uitstel van belastingbetaling voor ondernemers stopt op 1 oktober 2021. Vanaf die datum dienen ondernemers weer belasting te gaan betalen. De betaling van belastingen waarvoor uitstel is verleend onder de bijzondere regeling vangt aan op 1 oktober 2022. Aflossing moet in maximaal vijf jaar plaatsvinden. Dit geldt voor alle schulden van ondernemers die wegens de coronacrisis uitstel van betaling hebben gekregen, dus ook de schulden waar de ondernemer geen verlenging voor heeft aangevraagd. 

Overige belastingmaatregelen

De mogelijkheid om een vaste onbelaste reiskostenvergoeding te betalen ondanks een gewijzigd reispatroon loopt door tot 1 januari 2022. Dat geldt ook voor de regeling betaalpauze hypotheken. Ook de vrijstelling voor een aantal Duitse netto-uitkeringen loopt door tot het einde van het jaar. Met Duitsland en België wordt overleg gevoerd om de bestaande afspraken over de belastingheffing van grenswerkers tot 1 januari 2022 voort te zetten.

Beëindiging Tozo

Door de beëindiging van de Tozo moeten ondernemers voor financiële ondersteuning vanaf 1 oktober een beroep doen op de reguliere bijstand voor zelfstandigen. Deze regeling is tijdelijk vereenvoudigd. Tot einde 2021 hoeven gemeenten geen vermogenstoets uit te voeren en kunnen ondernemers met terugwerkende kracht van maximaal twee maanden een uitkering aanvragen. Gemeenten stellen in deze periode het inkomen en de hoogte van de uitkering per kalendermaand in plaats van per boekjaar vast. Vanaf 1 januari 2022 geldt het Besluit bijstand zelfstandigen weer op reguliere wijze.

Terugkeer Werktijdverkorting

De regeling werktijdverkorting is door de invoering van de NOW buiten werking gesteld. Omdat de NOW per 1 oktober stopt, herleeft de werktijdverkorting per die datum. Deze regeling biedt ondersteuning aan werkgevers die worden getroffen door een kortdurende buitengewone omstandigheid, die niet tot het ondernemersrisico behoort.

Verhuur onderneming verhindert bedrijfsopvolgingsregeling niet

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De Successiewet kent een voorwaardelijke vrijstellingsregeling voor de verkrijging van ondernemingsvermogen. Deze zogeheten bedrijfsopvolgingsregeling geldt zowel voor de erfbelasting als voor de schenkbelasting. Om de vrijstelling van toepassing te laten zijn, moet de verkrijger voldoen aan het voortzettingsvereiste. Dat houdt in dat de verkrijger de onderneming gedurende ten minste vijf jaar voortzet. De regeling geldt onder voorwaarden ook voor aandelen in een rechtspersoon, die een materiële onderneming drijft.

De Belastingdienst legde een navorderingsaanslag schenkbelasting op aan de verkrijger van de aandelen in een bv omdat niet aan het voortzettingsvereiste werd voldaan. Na de verkrijging van de aandelen verhuurde de bv de aanvankelijk zelf gedreven onderneming. Volgens de Belastingdienst was de bv door de verhuur opgehouden om winst uit onderneming te genieten.

Volgens Hof Den Bosch is de verhuur van een onderneming door een bv geen reden om de voorwaardelijke vrijstelling in te trekken en de bedrijfsopvolgingsregeling niet toe te passen. De vrijstelling wordt onder meer ingetrokken als een bv ophoudt uit de onderneming winst te genieten. Voor de inkomstenbelasting leidt de verhuur van een aanvankelijk zelf gedreven onderneming niet tot een staking of een overdracht van die onderneming. Het hof ziet niet in waarom dit voor de toepassing van de Successiewet anders zou zijn. Uit de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van de wet kan niet worden afgeleid dat de wetgever het voortzettingsvereiste zo heeft willen uitleggen, dat de oorspronkelijk verkregen onderneming ongewijzigd moet worden voortgezet.

Subsidiepot aanschaf elektrische auto 2021 is leeg

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft in een brief aan de Tweede Kamer meegedeeld dat ook de subsidiepot voor de aanschaf van een tweedehands elektrische auto voor het jaar 2021 leeg is. Het budget voor 2021 bedroeg € 13,5 miljoen. Uitgaande van een subsidiebedrag van € 2.000 per auto betekent dit dat voor 6.750 auto’s de aanvragen zijn toegekend. De subsidiepot voor de aanschaf van een nieuwe elektrische auto voor 2021 was al eerder in het jaar leeg.

De subsidieregeling loopt door tot 1 juli 2025. Particulieren, die een (gebruikte) elektrische personenauto willen kopen of leasen, moeten wachten tot begin 2022 als zij in aanmerking willen komen voor de subsidie. Dan is het nieuwe subsidiebudget van € 18,3 miljoen beschikbaar. Dat budget geldt niet voor transacties die nog in 2021 gedaan worden.

(Excessieve) leningen bij de eigen B.V.

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Wetsvoorstel.

De staatssecretaris is niet gediend van gelden die zonder belastingheffing de B.V. verlaten om bij de aandeelhouder te belanden.

Er is door hem dan ook aangekondigd dat een schuld aan de eigen B.V. aan een maximum gebonden gaat worden. Is uw schuld aan de eigen B.V. (niet de eigenwoninglening, die telt niet mee voor het maximum) hoger dan € 500.000, dan zal het meerdere als een dividenduitkering behandeld worden. U wordt hierover aangeslagen tegen een tarief van 26,9%. Om dat te bereiken is het “Wetsvoorstel excessief lenen door de DGA” ingediend dat volgens planning van het ministerie op 1 januari 2024 in werking zou moeten treden.

Bestaande praktijk.

Nu is dat sowieso een punt van aandacht en het is dan ook aan te bevelen om waar dat mogelijk is uw schulden aan uw B.V. af te lossen tot onder de grens van
€ 500.000 om die heffing tegen bijna 30% te voorkomen.

Echter, ook al geeft dit wetsvoorstel de belastingdienst een nieuw middel in handen, het is niet het enige middel in haar strijd tegen excessieve leningen bij de eigen B.V. Er zijn al enkele middelen die de belastingdienst daarvoor kan inzetten:

  • Zo is bekend dat de fiscus soms de stelling betrekt dat er sprake is van een te belasten dividend in situaties waar het voor de DGA onmogelijk is om de geleende gelden terug te betalen aan de B.V. De redenering daarachter is dat een bank of financieringsmaatschappij in die situatie immers geen lening verstrekt zou hebben aan de DGA. Het feit dat de B.V. dat wel heeft gedaan is een voordeel voor de DGA dat voortvloeit uit de bijzondere relatie tussen de B.V. enerzijds en haar DGA anderzijds. Voordelen die voortvloeien uit de aandeelhoudersrelatie, dat is dividend en dus belast tegen 26,9%.
  • Op 28 juni heeft de rechtbank Gelderland nog een ander middel van de fiscus bevestigd. In dat geval ging het om een DGA die recht had op pensioen uit zijn eigen B.V., maar dat slechts deels liet uitbetalen. Dit omdat de B.V. onvoldoende liquide middelen had om het hele pensioen uit te betalen.
    De belastingdienst is daar tegen opgekomen en stelde dat de DGA een schuld had aan de B.V. en dat dus verrekening van de pensioenuitkeringen met die schuld mogelijk was. De rechtbank vond dat een goed argument. Gevolg was dat ook het niet uitbetaalde deel van de pensioenuitkeringen belast werd bij de DGA (tegen het reguliere progressieve tarief dat nu 19,2 tot 49,5% bedraagt).
    De DGA wordt hier dus gedwongen om zijn schuld aan de B.V. af te lossen en de B.V. wordt gedwongen loonbelasting af te dragen over pensioenen die niet betaald maar verrekend worden.

Conclusie.

Het is prima mogelijk om geld te lenen van de eigen B.V., zelfs voor aanzienlijke bedragen en dat blijft ook zo onder de nieuwe regeling.

Echter, de problemen die er al bestaan voor die gevallen waar geleend wordt zonder dat wordt terugbetaald, blijven ook bestaan. De drempel van € 500.000 is geen garantie dat de belastingdienst daaronder niet heft.

Heeft u vragen over de schuldverhouding met uw B.V.? Contacteer uw relatiebeheerder of de schrijver dezes, wij zullen u graag te woord staan.

Einde thuiswerken, de laptop fiscaal op zijn retour …

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Stel, er wordt weer minder thuisgewerkt. Wat betekent dat nu als u uw personeel daartoe heeft voorzien van bijv. een computer, laptop of bureau? Waar moet u dan vooral op letten?


Helft van de werktijd is advies overheid.
 
Corona zorgde voor de opkomst van het thuiswerken, maar wat nu als er weer minder thuisgewerkt gaat worden? Het kabinet adviseerde eerder om maximaal de helft van de werktijd naar kantoor te gaan, als hier ten minste een afstand van anderhalve meter kan worden gehandhaafd. Maar wat betekent een en ander bijv. voor een vergoede, verstrekte of ter beschikking gestelde laptop? Welke actie moet u dan ondernemen?

Wanneer belastingvrij?
U mag gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur onbelast vergoeden, verstrekken of ter beschikking stellen als deze noodzakelijk zijn voor het werk. Ook een internetabonnement valt hieronder.

Noodzakelijk voor het werk. 
Of deze spullen noodzakelijk zijn voor het werk, laat de fiscus aan uw redelijke oordeel over. Wanneer er echter met behulp van deze apparatuur thuis wordt gewerkt vanwege corona, zal er weinig twijfel zijn.

Einde thuiswerken. 
Als deze zaken zijn vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld, maar niet meer nodig zijn, omdat er niet meer thuis wordt gewerkt, moet de werknemer de spullen aan u teruggeven. Dat geldt ook als de werknemer uit dienst gaat. In plaats van de spullen terug te geven, kan de werknemer ook de waarde van de spullen aan u vergoeden. U mag dan uitgaan van de waarde in gebruikte staat op het moment dat de zaken worden teruggegeven.

Geheel of deels niet van belang.
Of een werknemer volledig thuiswerkt of slechts af en toe, is overigens niet van belang. Doorslaggevend is of de zaken nodig zijn voor het goed kunnen uitvoeren van de werkzaamheden.

Verzwaarde bewijslast BV en zijn DGA.

Bent u DGA, dan is het vrij makkelijk om te stellen dat bepaalde zaken noodzakelijk zijn voor het goed uitoefenen van uw dienstbetrekking. U bent immers uw eigen werkgever. Daarom geldt hierbij voor DGA’s een verzwaarde bewijslast. Dat neemt niet weg dat ook de DGA die thuiswerkt al gauw de noodzaak zal hebben om over een laptop, mobieltje of internetabonnement te beschikken.

Werkkostenregeling.
Hoeft de werknemer na het thuiswerken de spullen niet in te leveren of de restwaarde aan u te betalen, dan zijn ze belast. 

Onze Tip.  
U kunt er dan ook voor kiezen om dit onder te brengen in de werkkostenregeling. Ze blijven dan onbelast. U betaalt er als werkgever dan alleen 80% belasting over als u dit jaar met al uw vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen over de vrije ruimte heen schiet. Deze is overigens ook dit jaar extra verhoogd vanwege corona. Tot een loonsom van € 400.000 bedraagt de vrije ruimte 3% en over het meerdere van uw loonsom is dit 1,18%.

Inrichting werkplek. 
Volgens de Arbowet bent u als werkgever ook verantwoordelijk voor de werkplek bij de werknemer thuis als deze thuis moet werken vanwege corona. Daarom kunt u ook een bureau, stoel en lampen in de werkruimte thuis belastingvrij vergoeden, verstrekken of ter beschikking stellen. Ook nu geldt dat wanneer de werknemer stopt met thuiswerken, hij de spullen weer terug moet geven of de restwaarde aan u moet vergoeden.

Werkt een werknemer niet meer thuis en heeft u hiervoor allerlei zaken vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld, vergeet dan niet dat hij deze weer bij u in moet leveren. U kunt hem ook de restwaarde laten betalen of dit onderbrengen in de werkkostenregeling.

Indien u nog vragen heeft kunt u contact opnemen, 013-5340001.

Eenmalige uitkering pensioenfonds overleden partner was loon

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Loon is een ruim begrip en omvat alles wat iemand uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking geniet. De dienstbetrekking hoeft niet een eigen dienstbetrekking van de genieter te zijn. Voor de vraag of een uitkering loon vormt, moet er een oorzakelijk verband bestaan tussen de uitkering en de dienstbetrekking.

Een pensioenfonds sloot met de samenlevingspartner van een overleden deelnemer aan de pensioenregeling van het fonds een vaststellingsovereenkomst. Onderdeel van deze overeenkomst was de betaling van een bedrag aan de voormalige samenlevingspartner. Vanwege het ontbreken van een notarieel verleden samenlevingscontract had de samenlevingspartner geen recht op nabestaandenpensioen. Er was wel een concept samenlevingscontract opgesteld, maar de werknemer overleed voor de datum waarop de ondertekening zou plaatsvinden. Er liep een civiele procedure over een aanspraak op nabestaandenpensioen voor de samenlevingspartner. 

Volgens de rechtbank was er een causaal verband tussen de dienstbetrekking van de overleden werknemer en de uitkering als gevolg van de vaststellingsovereenkomst. Het pensioenfonds zou de vaststellingsovereenkomst niet hebben gesloten als de overleden werknemer geen pensioenaanspraken uit hoofde van de dienstbetrekking zou hebben gehad. Hoewel de hoogte van de uitkering niet overeenkwam met de waarde van de door de samenlevingspartner geclaimde pensioenaanspraak, vond de rechtbank aannemelijk dat het pensioenfonds zich bij de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst mede heeft laten leiden door haar inschatting van de kansen in de civiele procedure. De rechtbank was van oordeel dat de uitkering haar grond vond in de dienstbetrekking van de overleden werknemer en als daaruit genoten moest worden aangemerkt. Dat betekende dat het pensioenfonds terecht loonheffing heeft ingehouden op de uitkering. In hoger beroep heeft Hof Amsterdam het oordeel van de rechtbank onderschreven. 

Aandeel in toekomstige winst niet al eerder ten laste van resultaat

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Een onderneming hoeft winst fiscaal pas te verantwoorden wanneer deze is gerealiseerd. Een verlies mag worden genomen wanneer dit voorzienbaar is. Het is niet toegestaan om een deel van (mogelijke) toekomstige winst, dat op zakelijke gronden wordt afgestaan als verlies of als kosten in mindering te brengen op het resultaat, terwijl die winst nog niet gerealiseerd is.

Nadat de huisbankier van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting in december 2014 de bestaande kredietfaciliteit per 31 maart 2015 had opgezegd, sloot de fiscale eenheid een overeenkomst met een externe financier. Deze partij slaagde erin de dreigende executoriale verkoop van onroerende zaken van de fiscale eenheid te voorkomen door het verstrekken van leningen en het stellen van een bankgarantie ten behoeve van de huisbankier. Onderdeel van de overeenkomst met de externe financier was een beoogde samenwerking op het gebeid van de herontwikkeling van drie onroerende zaken van de fiscale eenheid. De meeropbrengst na herontwikkeling zou boven een bedrag van € 5 miljoen tussen de fiscale eenheid en de externe financier bij helfte worden verdeeld. De samenwerkingsovereenkomst kwam pas in 2016 tot stand.

De fiscale eenheid wenste ten laste van het resultaat voor het jaar 2014 een bedrag van € 2,5 miljoen te brengen, zijnde het gecalculeerde aandeel van de externe financier in de meeropbrengst. Volgens de fiscale eenheid was sprake van een verarming die moest worden gezien als een afsluitprovisie voor het ter beschikking krijgen van de externe financiering. Deze verarming zou rechtstreeks ten laste van de winst van de fiscale eenheid moeten komen. Volgens de inspecteur betrof het een op zakelijke gronden afgestaan winstrecht, als tegenprestatie voor de toekomstige herontwikkeling van de onroerende zaken. Het ten laste van de winst vormen van een voorziening of opnemen van een transitorische post voor het in de toekomst afstaan van een winstrecht is niet mogelijk. De rechtbank was van oordeel dat uit de door fiscale eenheid gesloten overeenkomsten niet voortvloeide dat zij in 2014 een bedrag ten laste van haar winst kon brengen. Het winstrecht beïnvloedt in dat jaar de omvang van de winst van de fiscale eenheid niet.

Ontslag op staande voet ten onrechte gegeven

» Wist je dat wij op zoek zijn naar een nieuwe collega (assistent) accountant? Lees snel verder!

Ontslag op staande voet, dat wil zeggen zonder de geldende opzegtermijn in acht te nemen, is een uiterste middel. Daarom stelt de wet daaraan strenge eisen. Voor ontslag op staande voet is een dringende reden vereist. Dringende redenen zijn zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij de arbeidsovereenkomst laat voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of er een dringende reden is, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Het gaat dan onder meer om de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet.

Een werkgever ontsloeg een werknemer op staande voet omdat hij structureel en frequent meer gewerkte uren zou hebben genoteerd dan hij had gewerkt. Volgens Hof Den Bosch kon dat niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. De werkgever had een vergelijking gemaakt van de urenverantwoordingsstaten met de gegevens van de black box van de auto van de werknemer. Deze vergelijking was echter gebaseerd op gedeeltelijk onvolledige en van elkaar afwijkende gegevens.

Het ontslag op staande voet is ten onrechte gegeven. De werknemer heeft berust in de opzegging van de arbeidsovereenkomst, zodat deze is geëindigd. Op verzoek van de werknemer kende het hof hem een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst toe. Deze vergoeding is volgens de wet gelijk aan het bedrag van het loon over de geldende opzegtermijn. De werknemer had ook recht op de transitievergoeding, aangezien het einde van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.

Daarnaast kende het hof een billijke vergoeding toe omdat de werkgever door het onterechte ontslag op staande voet ernstig verwijtbaar had gehandeld. Het hof stelde deze vergoeding vast op een bedrag van € 10.000. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding hield het hof rekening met de omstandigheid dat de werknemer binnen twee maanden na het ontslag ander werk had gevonden, zij het tegen een lager salaris. Verder betrok het hof de onterechte beschuldiging van fraude in de beoordeling.